ECLI:NL:CRVB:2016:835

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
10 maart 2016
Zaaknummer
14/4645 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid voor arbeid na beëindiging Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als slijper werkzaam was, had zich ziek gemeld vanwege diverse medische klachten, waaronder darmklachten, psychische klachten en een nieraandoening. Na een eerdere weigering van een WIA-uitkering, heeft appellant zich opnieuw ziek gemeld en is zijn Ziektewetuitkering per 25 oktober 2013 beëindigd op basis van het oordeel van een verzekeringsarts dat hij geschikt was voor de functie van archiefmedewerker. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv op goede gronden heeft geoordeeld dat appellant geschikt was voor zijn arbeid. De Raad heeft daarbij opgemerkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzicht had in de functionele mogelijkheden van appellant en dat de door appellant ingebrachte medische informatie niet leidde tot een andere conclusie. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/4645 ZW
Datum uitspraak: 9 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 juli 2014, 14/1537 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Çelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Çelen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als slijper in scheepsruimten voor 37,24 uur per week. Wegens darmklachten en een nieraandoening is hij op 9 januari 2008 voor dat werk uitgevallen. Na een auto-ongeval in september 2009 heeft appellant ook psychische klachten gekregen. Bij besluit van 6 januari 2010 is hem per 21 januari 2010 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat hij in passende functies zoals portier, toezichthouder (Sbc-code 342021), surveillant bewakingsdienst
(Sbc-code 342023) en archiefmedewerker, medewerker bibliotheek (Sbc-code 315130) meer dan 65% van het loon kan verdienen dan hij verdiende voor hij ziek werd. Dit besluit is onherroepelijk geworden bij uitspraak van 12 mei 2011 van de rechtbank Rotterdam.
1.2.
Appellant heeft zich na de weigering van de WIA-uitkering vanuit de situatie waarin hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving meerdere keren ziek gemeld. Op
16 augustus 2013 heeft hij zich opnieuw ziek gemeld vanwege nekpijn, slaapproblemen en psychische klachten. Nadat appellant op 24 oktober 2013 het spreekuur van een verzekeringsarts had bezocht, was deze arts van mening dat appellant weer geschikt was om de werkzaamheden van de hem destijds in de WIA-beoordeling voorgehouden functie van archiefmedewerker, medewerker bibliotheek te verrichten. In navolging hiervan is bij besluit van 24 oktober 2013 de uitkering van appellant ingevolge de Ziektewet (ZW) met ingang van 25 oktober 2013 beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van
13 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit is een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 januari 2014 ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat hetgeen appellant heeft aangevoerd geen twijfel kan wekken over de zorgvuldigheid waarmee de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken zijn uitgevoerd. Zowel met appellants lichamelijke klachten als met zijn psychische klachten is rekening gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 10 januari 2014, aangevuld met de rapporten van
14 april 2014 en 15 mei 2014, inzichtelijk gemotiveerd waarom de door appellant ingebrachte informatie van de behandelend sector (internist, GZ-psycholoog en psychiater) geen aanleiding geeft om het eerdere ingenomen standpunt te wijzigen. Daarbij heeft de rechtbank opgemerkt dat verzekeringsartsen bij uitstek gespecialiseerd zijn in het bepalen van de functionele mogelijkheden van een verzekerde op basis van de vastgestelde medische beperkingen. De rechtbank heeft daarbij ook betrokken dat in de verklaringen van de psycholoog en de psychiater niet gemotiveerd wordt ingegaan op de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 10 januari 2014. De depressieve klachten en het medicijngebruik zijn meegewogen. Een PTSS als gevolg van het ongeluk in 2009 is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aannemelijk en indien daarvan toch sprake zou zijn, zijn de hieruit volgende beperkingen dermate gering dat deze niet in de weg staan aan hervatting in de maatgevende arbeid. Voor het gebruik van reumakrukken die appellant uit eigener beweging heeft gehuurd bestaat geen medische indicatie. Met betrekking tot het standpunt van appellant dat het Uwv ten onrechte geen recent arbeidskundig rapport heeft laten opmaken van de functie van archiefmedewerker, medewerker bibliotheek, heeft de rechtbank met verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (onder meer ECLI:NL:CRVB:2012:BV1898) overwogen dat het in zaken betreffende de geschiktheid voor het eigen werk niet vereist is dat een arbeidskundig onderzoek naar dat werk wordt ingesteld, mits de verzekeringsarts bezwaar en beroep een voldoende duidelijk beeld heeft van de aard en zwaarte van het eigen werk. Dat is het geval gelet op de werkomschrijving die hem ter beschikking stond, die door appellant overigens niet inhoudelijk is betwist.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn beroepsgronden in essentie herhaald. Appellant blijft erbij dat zijn medische beperkingen, in het bijzonder als gevolg van darmklachten, depressie en PTSS, ernstig zijn onderschat waardoor hij niet in staat kan worden geacht om zijn arbeid te verrichten. Hij heeft in oktober 2013 reumakrukken gehuurd op grond van een verwijzing door de huisarts. De rechtbank heeft miskend dat de functie archiefmedewerker, medewerker bibliotheek niet het eigen werk van appellant was. Gelet op het geheel van zijn beperkingen had een arbeidskundig onderzoek naar deze functie verricht moeten worden.
4. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de Wet WIA. Zoals de Raad reeds vaker heeft beslist, gaat het daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de beëindiging van het ziekengeld wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies. In het geval van appellant geldt als “zijn arbeid” de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functie van archiefmedewerker, medewerker bibliotheek (Sbc-code 315130).
5.2.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv appellant met ingang van
25 oktober 2013 op goede gronden geschikt heeft geacht voor zijn arbeid. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen die zij daaraan ten grondslag heeft gelegd. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de medische situatie van appellant op de datum in geding. Wat betreft de door appellant in hoger beroep ingebrachte brief van de huisarts van 2 september 2014 waarin staat dat appellant in verband met klachten een kruk nodig had in de periode oktober 2013, wordt het standpunt van het Uwv onderschreven dat uit die brief niet valt op te maken dat appellant krukken heeft gehuurd na een verwijzing daartoe van zijn huisarts noch de reden waarom het gebruik van krukken noodzakelijk was.
5.3.
Hoewel de functie archiefmedewerker, medewerker bibliotheek niet het oorspronkelijke eigen werk van appellant is, kan zoals in 5.1 overwogen deze functie in dit geval als “zijn arbeid” in de zin van de ZW gelden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte met het Resultaat Functiebeoordeling uit het CBBS over een voldoende duidelijk beeld van de aard en zwaarte van deze functie. Appellant heeft niet gemotiveerd waarom de beschrijving van deze functie niet juist zou zijn.
6. Uit wat is overwogen in 5.1 tot en met 5.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2016.
(getekend) E. Dijt
(getekend) J.R. van Ravenstein
IvR