ECLI:NL:CRVB:2016:886

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
11 maart 2016
Zaaknummer
15/2975 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten op basis van algemeen noodzakelijke kosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 2008 bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had op 11 november 2013 bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtingskosten na zijn verhuizing naar een zelfstandige woonruimte. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de kosten voor woninginrichting tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en er geen bijzondere omstandigheden waren die bijstandsverlening rechtvaardigden.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat het college de bijzondere omstandigheden van zijn situatie had moeten meewegen, waaronder zijn psychische en lichamelijke klachten, die hem belemmeren om een zelfstandig inkomen te verwerven. Ook stelde hij dat beslag op zijn bijstand hem verhinderde om te reserveren voor de inrichtingskosten.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de kosten voor inrichtingskosten in beginsel uit een inkomen op bijstandsniveau moeten worden bestreden. De Raad oordeelde dat de appellant, gezien zijn situatie, had kunnen reserveren voor de kosten en dat de omstandigheden die hij aanvoerde geen bijzondere omstandigheden vormden die bijstandsverlening rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

15/2975 WWB
Datum uitspraak: 8 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
2 april 2015, 14/6168 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Őzateș, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2016. Namens appellant is verschenen mr. Őzateș. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Dinç.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 2008 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 11 november 2013 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtingskosten in verband met zijn verhuizing vanuit zijn ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte op het adres [adres] . Op 1 december 2013 is de moeder van appellant bij hem komen wonen. Zij maakt gebruik van schuldhulpverlening.
1.2.
Bij besluit van 3 februari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 juli 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat de kosten voor woninginrichting behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten moeten worden betaald uit het inkomen door eerst te sparen dan wel een lening af te sluiten. De vervanging van de inboedel was voorzienbaar. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die maken dat alsnog bijstand zou moeten worden verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat het college de bijzondere omstandigheden van het geval had moeten laten meewegen bij het beoordelen van de aanvraag. Appellant heeft psychische en lichamelijke klachten als gevolg waarvan geen zicht bestaat op een situatie waarin hij een zelfstandig inkomen boven het sociaal minimum kan verwerven. Appellant heeft niet kunnen reserveren, omdat er vanwege schulden beslag is gelegd op de bijstand. De rechtbank heeft ten onrechte niet beoordeeld of bijstand in de vorm van leenbijstand toegekend had kunnen worden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij
artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
De gevraagde inrichtingskosten moeten worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten dienen in beginsel uit een inkomen op bijstandsniveau te worden bestreden, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit algemene bijstand en aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.3.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd zich voordeden. Tussen partijen is in geschil of deze kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.4.
Appellant woonde bij zijn moeder en stond ingeschreven als woningzoekende. De verhuizing op 21 november 2013 was daarmee voorzienbaar, zodat appellant heeft kunnen reserveren voor de inrichtingskosten. Dat appellant sinds 2008 bijstand ontvangt en vanwege zijn gezondheidsproblemen verwacht vooralsnog in de bijstand te blijven, is geen bijzondere omstandigheid, nu hij wordt geacht van zijn bijstand te kunnen sparen. Dat het appellant zou hebben ontbroken aan voldoende reserveringsruimte in verband met door hem gestelde schulden, in verband waarmee beslag is gelegd op zijn uitkering is op zichzelf evenmin een bijzondere omstandigheid. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2318) is het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichtingen geen bijzondere omstandigheid die in het individuele geval het verlenen van bijstand rechtvaardigt. Het college heeft de aanvraag dan ook terecht afgewezen.
4.5.
Uit de systematiek van de WWB vloeit voort dat de vraag in welke vorm bijstand moet worden verleend pas aan de orde komt nadat het betrokken bestuursorgaan heeft vastgesteld dat de belanghebbende recht heeft op bijstand. Nu appellant geen recht heeft op bijzondere bijstand, is de rechtbank terecht niet toegekomen aan de vraag of het college appellant leenbijstand had kunnen verlenen.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2016.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M. Zwart

HD