ECLI:NL:CRVB:2016:902

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
14 maart 2016
Zaaknummer
15/3027 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor reiskosten in verband met advocaatbezoek

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor reiskosten in verband met bezoeken aan een advocaat. Appellanten, die in financiële moeilijkheden verkeerden, hadden op 27 juli 2014 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage van rechtsbijstand, griffierechten en reiskosten. Het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug heeft op 8 september 2014 bijzondere bijstand toegekend voor de eigen bijdrage van rechtsbijstand en griffierechten, maar de aanvraag voor reiskosten werd afgewezen. Het dagelijks bestuur stelde dat de reiskosten moesten worden beschouwd als incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten, waarvoor geen bijzondere bijstand werd verleend, tenzij er bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.

De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep voerden appellanten aan dat de reiskosten noodzakelijk waren vanwege de besluitvorming van het dagelijks bestuur, maar de Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur niet betwistte dat de reiskosten noodzakelijk waren. De Raad bevestigde dat de kosten als algemeen noodzakelijke kosten moesten worden beschouwd en dat appellanten niet hadden aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die hen verhinderden om in de reiskosten te voorzien. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de zaak in het openbaar bespraken. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/3027 WWB
Datum uitspraak: 8 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
25 maart 2015, 14/7797 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] en [appellante] te [woonplaats] (appellanten)
het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2016. Appellanten zijn verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Heij en
A. Hoogendoorn.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hebben op 27 juli 2014 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de eigen bijdrage van rechtsbijstand, griffierechten en reiskosten in verband met bezoeken aan hun advocaat.
1.2.
Bij besluit van 8 september 2014 heeft het dagelijks bestuur aan appellanten bijzondere bijstand toegekend voor de eigen bijdrage van rechtsbijstand en griffierechten. Het dagelijks bestuur heeft bij dat besluit het verzoek om bijzondere bijstand voor reiskosten in verband met bezoeken aan hun advocaat afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 18 november 2014 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 8 september 2014, welk bezwaar betrekking had op de afwijzing van de reiskosten, ongegrond verklaard. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de reiskosten worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, terwijl niet is gebleken dat appellanten ten tijde hier van belang in zodanige bijzondere omstandigheden verkeerden dat zij niet in staat waren om uit de algemene bijstand voor deze kosten te reserveren dan wel door middel van het afsluiten van een lening daarin te voorzien.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Reiskosten advocaatbezoek
4.1.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand ingevolge artikel 35, eerste lid, van de WWB. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
Appellanten hebben aangevoerd dat de reiskosten noodzakelijk waren, omdat zij als gevolg van de besluitvorming van het dagelijks bestuur genoodzaakt waren een advocaat in te schakelen. Deze grond slaagt niet. Het dagelijks bestuur heeft niet betwist dat bedoelde reiskosten noodzakelijk waren. Het bestreden besluit is dan ook niet gebaseerd op het standpunt dat die kosten niet noodzakelijk waren en de rechtbank is bij de aangevallen uitspraak van die noodzaak uitgegaan.
4.4.
Het bestreden besluit is gebaseerd op het standpunt dat het hier kosten betreft die moeten worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De rechtbank heeft dit standpunt terecht juist geacht. Dergelijke kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.5.
Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat zich ten tijde hier van belang bijzondere omstandigheden voordeden waardoor zij niet, eventueel door gespreide betaling achteraf, in de reiskosten konden voorzien. Zoals zij niet hebben betwist ontvingen zij ten tijde hier van belang algemene bijstand zonder korting. De door hen gestelde omstandigheid dat zij schulden hadden leidt niet tot een ander oordeel. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2318) vormt de aanwezigheid van schulden geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. De kosten die daarmee verband houden, kunnen niet worden afgewenteld op de WWB.
4.6.
Anders dan appellanten hebben aangevoerd droeg de rechtbank kennis van alle feiten die nodig waren om het beroep van appellanten te beoordelen. Die beoordeling betrof enkel de vraag of de afwijzing van bijzondere bijstand voor de reiskosten in verband met advocaatbezoek rechtmatig was. Niet is gebleken dat de rechtbank niet beschikte over de voor die beoordeling noodzakelijke stukken.
Besluitvorming
4.7.
Appellanten hebben in hoger beroep, evenals in bezwaar en in beroep, naar voren gebracht dat de besluitvorming van het dagelijks bestuur een vast patroon laat zien. Dat patroon houdt in de visie van appellanten in dat aan hen ten onrechte verwijten worden gemaakt ten aanzien van hun inzet voor re-integratie, dat zij ten onrechte worden beschuldigd van onjuist handelen en dat de juistheid van hun beweringen zonder gegronde reden in twijfel wordt getrokken. Appellanten hebben hun standpunt met betrekking tot het optreden van het dagelijks bestuur en de diverse functionarissen die voor het dagelijks bestuur werkzaam zijn duidelijk naar voren gebracht. Het is, zo hebben appellanten ter zitting van de Raad verklaard, dat optreden en evenbedoeld patroon, wat zij met het indienen van het hoger beroep aan de orde wensen te stellen.
4.8.
Wat appellanten naar voren hebben gebracht slaagt als beroepsgrond niet. Het door appellanten ingediende hoger beroep kan slechts leiden tot een beoordeling van de aangevallen uitspraak en van het bestreden besluit, waarop die uitspraak ziet. Anders dan appellanten menen, kunnen de grieven die zij hebben geuit ten aanzien van het onder 4.7 bedoelde patroon en optreden dan ook niet in het kader van dit hoger beroep worden beoordeeld.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook moeten worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en F. Hoogendijk en J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2016.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) J.L. Meijer

HD