ECLI:NL:CRVB:2016:95

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
14/5024 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift inzake Wajong-uitkering na termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een Wajong-uitkering die door het Uwv (Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen) aan appellante is geweigerd. Appellante had bezwaar gemaakt tegen deze weigering, maar het Uwv verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk vanwege een niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. Appellante heeft in hoger beroep dezelfde gronden aangevoerd als in de eerdere procedure. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante niet voldoende feiten of omstandigheden had aangevoerd die zouden kunnen leiden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. De Centrale Raad van Beroep heeft deze beoordeling onderschreven en vastgesteld dat appellante haar bezwaarschrift ruim na de wettelijke termijn had ingediend. De Raad concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat appellante om medische redenen niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/5024 Wajong
Datum uitspraak: 13 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
18 augustus 2014, 14/936 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.C.A.M. Bouts, advocaat, hoger beroep ingesteld en (medische) stukken in het geding gebracht.
Het Uwv heeft een verweerschrift, met als bijlage een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, ingediend.
Het onderzoek ter zitting, waar de zaak gevoegd is behandeld met zaak 15/3429 WWAJ, heeft plaatsgevonden op 11 november 2015. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Bouts. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 27 april 2010 heeft het Uwv geweigerd om aan appellante een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Bij faxbericht van 4 november 2013 heeft appellante een bezwaarschrift tegen dit besluit ingediend. Het Uwv heeft appellante in de gelegenheid gesteld haar gronden van het bezwaar aan te vullen, met daarbij het verzoek het standpunt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding nader te onderbouwen. Appellante heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 14 februari 2014 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante gericht tegen het besluit van 27 april 2010, wegens onverschoonbare termijnoverschrijding,
niet-ontvankelijk verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 februari 2014 ten grondslag.
2. Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat zij voor de beoordeling van de verschoonbaarheid alleen kan uitgaan van de in het dossier aanwezige (medische) documenten die betrekking hebben op de bezwaartermijn die liep van 27 april 2010 tot 8 juni 2010. Onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 februari 2014 overweegt de rechtbank dat weliswaar uit de stukken volgt dat sprake is van een langdurig ziektebeeld, maar dat hieruit niet de conclusie kan worden getrokken dat appellante gedurende de bezwaartermijn niet in staat was een bezwaarschrift in te dienen of in te laten dienen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gelijke gronden als in beroep aangevoerd. Ter onderbouwing heeft zij diverse stukken in het geding gebracht.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Niet in geschil is dat appellante haar bezwaarschrift ruim na afloop van die termijn, die is aangevangen op 28 april 2010, heeft ingediend. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft een niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Toepassing van artikel 6:11 van de Awb vraagt een individuele beoordeling in het concrete geval.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat appellante geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van verschoonbaarheid als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, wordt onderschreven. In dat verband wordt appellante niet gevolgd in haar stelling dat zij om medische redenen buiten staat was om tijdig bezwaar te maken. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 februari 2014 is inzichtelijk en overtuigend uiteengezet dat er gelet op het ziektebeeld van appellante geen reden bestond om aan te nemen dat zij niet in staat was tijdig bezwaar te maken of dit te laten doen. Appellante heeft in (hoger) beroep geen medische informatie overgelegd waaruit, anders dan de bezwaarverzekeringsarts onderbouwd heeft gesteld, blijkt dat de medisch psychische problemen van appellante ten tijde in geding van dien aard waren dat haar redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij niet tijdig bezwaar heeft ingesteld.
4.4.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.2 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en E.W. Akkerman en F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van M.A.E. Adamsson als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M.A.E. Adamsson

IJ