ECLI:NL:CRVB:2016:974
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een ANW-uitkering
In deze zaak heeft verzoekster, die sinds 2012 probeert duidelijkheid te krijgen over haar aanspraak op een ANW-uitkering, een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de Centrale Raad van Beroep. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Sociale Verzekeringsbank (Svb) niet adequaat heeft gereageerd op de verzoeken van verzoekster, die in 2010 is gehuwd en in 2010 haar echtgenoot heeft verloren. Verzoekster heeft in 2012 een aanvraag ingediend voor een ANW-uitkering, maar de Svb heeft deze aanvraag afgewezen omdat het huwelijk niet bekend was. Ondanks herhaalde verzoeken om toekenning van de uitkering, heeft de Svb niet tijdig beslist op de aanvragen van verzoekster.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de Svb voortvarendheid moet tonen, maar dat er geen redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de eerdere uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening in de vorm van een voorschot op de ANW-uitkering is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de correspondentie met de gemachtigde van verzoekster moet worden gevoerd en niet met verzoekster zelf. De uitspraak is gedaan op 15 maart 2016, waarbij de voorzieningenrechter de afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening heeft bevestigd.