ECLI:NL:CRVB:2017:1016

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
16/4729 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling hoogte van bezwaarkostenvergoeding in het kader van bijzondere bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de vaststelling van de hoogte van de bezwaarkostenvergoeding voor appellant, die bijzondere bijstand had aangevraagd voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand en griffierecht. Appellant had in 2015 verzocht om bijzondere bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had slechts een gedeeltelijke vergoeding toegekend. In bezwaar werd het college gedwongen om alsnog een bedrag voor de kosten van griffierecht toe te kennen, maar de hoogte van de bezwaarkostenvergoeding bleef in geschil.

De Raad heeft vastgesteld dat het college onvoldoende onderbouwd had waarom de wegingsfactor voor de behandeling van de zaak als licht kon worden aangemerkt. Volgens de geldende regelgeving dient bij de berekening van de vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand een wegingsfactor te worden toegepast die afhankelijk is van het gewicht van de zaak. De Raad oordeelde dat de zaak niet als licht kon worden gekwalificeerd, omdat er geen duidelijke redenen waren om van de standaard wegingsfactor 1 af te wijken. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak werd vernietigd.

De Raad verklaarde het beroep gegrond en bepaalde dat het college de kosten in bezwaar moest vergoeden tot een bedrag van € 495,-. Daarnaast werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep, met een totaalbedrag van € 1.485,-. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door bestuursorganen bij het vaststellen van wegingsfactoren voor proceskostenvergoedingen.

Uitspraak

16/4729 PW
Datum uitspraak: 14 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
3 juni 2016, 16/336 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.S. Vlieger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Vlieger. Voor het college is mr. H.H.J. ten Hoope verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Namens appellant heeft mr. Vlieger op 10 maart 2015 verzocht om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand en griffierecht in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening tegen de afwijzing van bijzondere bijstand. Bij besluit van 12 juni 2015 heeft het college bijstand tot een bedrag van € 286,- toegekend voor de eigen bijdrage in de kosten rechtsbijstand. In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat het college ten onrechte niet heeft beslist op het verzoek om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 3 december 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar gegrond verklaard, in die zin dat het alsnog een bedrag van € 45,- voor de kosten van griffierecht heeft toegekend. Het college heeft daarbij aan appellant een bedrag van € 245,- (bezwaarschrift 1 punt, € 490,- per punt, wegingsfactor licht: 0,5) voor in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand vergoed.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Uitsluitend in geschil is of het college bij de vaststelling van de hoogte van de bezwaarkostenvergoeding kon volstaan met een wegingsfactor licht als bedoeld in
onderdeel C1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge het Bpb dient bij de berekening van een vergoeding voor de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand een wegingsfactor te worden toegepast die bepaald wordt door het gewicht van de zaak. In dat verband wordt in het Bpb een onderscheid gemaakt tussen zeer lichte, lichte, gemiddelde, zware en zeer zware zaken, waarvoor wegingsfactoren gelden van onderscheidenlijk 0,25, 0,5, 1, 1,5 en 2.
4.2.
Uit vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van 2 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV3988) volgt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat behandeling van een zaak in beginsel behoort tot de categorie gemiddeld (wegingsfactor 1), tenzij duidelijke redenen aanwezig zijn om hiervan af te wijken. Een andere wegingsfactor dan 1 wordt naar vaste rechtspraak slechts gehanteerd bij een naar juridische en/of feitelijke complexiteit van het gemiddelde afwijkende zaak. Indien naar het oordeel van het bestuursorgaan sprake is van de categorie licht of zeer licht, dient het bestuursorgaan dit te motiveren.
4.3.
Het college heeft ter onderbouwing van het bestreden besluit gewezen op de “Beleidsregels Wegingsfactoren Kosten Rechtsbijstand in de bezwaarfase Werk en Inkomen”. Bezwaarzaken, waarin de juridische en/of feitelijke complexiteit en bewerkelijkheid een mindere werkbelasting voor de gemiddelde gemachtigde geeft, worden volgens die beleidsregels gewaardeerd met een wegingsfactor 0,5. In het bestreden besluit heeft het college opgenomen dat het hier een eenvoudige zaak betreft met een minder dan gemiddelde werkbelasting. De gemachtigde van appellant hoefde immers alleen maar naar voren te brengen dat niet op de volledige aanvraag was beslist.
4.4.
Het college heeft hiermee onvoldoende onderbouwd waarom de wegingsfactor van de behandeling van deze zaak in afwijking van de categorie gemiddeld als licht is aan te duiden. De stelling van het college dat (de gemachtigde van) appellant alleen maar hoefde aan te voeren dat niet op de volledige aanvraag was beslist, ziet er namelijk aan voorbij dat uit het besluit van 12 juni 2015 niet aanstonds viel op te maken dat niet op de volledige aanvraag was beslist.
4.5.
Ook doet zich hier niet de situatie voor van een voor appellant direct als zodanig kenbare administratieve vergissing zoals bedoeld in de uitspraak van de Raad van 8 december 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK6879). Dat het college de omissie ongedaan heeft gemaakt, geeft op zichzelf blijk van adequaat bestuurlijk handelen, maar kan daaraan niettemin niet afdoen. In de onderhavige zaak heeft het college niet spontaan, maar eerst nadat de aanvullende gronden op verzoek van het college in bezwaar waren ingediend, alsnog bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht toegekend. Daarom bestaat geen grond voor het oordeel dat de zaak een naar juridische en/of feitelijke complexiteit van het gemiddelde afwijkende zaak was.
4.6.
Wat in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen heeft de rechtbank niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit, voor zover bij de vergoeding van de bezwaarkosten een wegingsfactor 0,5 is toegepast, vernietigen en te bepalen dat het college alsnog dient te worden veroordeeld in de kosten in bezwaar tot een bedrag van € 495,- (bezwaarschrift (één punt) met een wegingsfactor 1).
5. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Aangezien het (hoger) beroep uitsluitend gericht is tegen de proceskostenvergoeding merkt de Raad, in lijn met de uitspraak van 7 oktober 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:3693) de zaak als ”licht” aan en past de wegingsfactor 0,5 toe. De kosten voor rechtsbijstand in beroep worden begroot op twee punten (indienen beroepschrift en verschijnen ter zitting) en twee punten in hoger beroep (indienen hoger beroepschrift en verschijnen ter zitting), in totaal derhalve € 990,-. Daarmee bedragen de voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten (in bezwaar, beroep en hoger beroep) in totaal € 1.485,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 december 2015 voor zover bij de vergoeding van de
bezwaarkosten een wegingsfactor 0,5 is toegepast;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.485,-;
- bepaalt dat het college het door appellant betaalde griffierecht in hoger beroep van
€ 124,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2017.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) J. Tuit

HD