Uitspraak
16 juni 2015, 13/6928 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
1 september 2009 heeft het Uwv betrokkene in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), berekend naar een arbeidsurenverlies van 38. Deze uitkering is met ingang van 1 november 2010 herzien naar een verlies van 22 uur, omdat betrokkene met ingang van die datum voor 16 uur per week in dienst was getreden van [bedrijf] .
WW-uitkering niet meer tot uitbetaling is gekomen.
(verzekering 3) was de rechtbank van oordeel dat niet gesproken kon worden van een uitkering als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid, aanhef en onder a, van het AIB, maar van een eigen pensioenregeling van betrokkene waarvoor hij zelf, onafhankelijk van zijn dienstbetrekking en [NV] , geld heeft ingelegd. In zoverre is de overbruggingsuitkering naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte in mindering gebracht op de WW-uitkering.
23 december 2010 het AIB vastgesteld. In artikel 3:5, eerste lid, aanhef en onder a, van het AIB zoals dat ook ten tijde hier van belang gold, is bepaald dat tot het inkomen wordt gerekend: een uit een dienstbetrekking voortvloeiende periodieke uitkering bij wijze van oudedagsvoorziening, dan wel een uitkering die voorafgaat aan die uitkering of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet.
21 oktober 2005 heeft betrokkene door het afschaffen van de bij [NV] geldende
VUT-regeling de beschikking gekregen over een afkoopsom van ruim € 45.000,-. Betrokkene heeft ervoor gekozen dat bedrag aan te wenden voor een overbruggingspensioen, dat hij om praktische redenen eveneens heeft ondergebracht bij de pensioenverzekeraar van [NV] en dat verplicht tot uitbetaling zou komen na het bereiken van de 60-jarige leeftijd door hem. Op betrokkenes verzoek heeft [NV] de afkoopsom niet aan hem uitbetaald, maar rechtstreeks overgemaakt naar de verzekeringsmaatschappij. Op de polis van de verzekering is [NV] vermeld als verzekeringnemer en betrokkene als verzekerde.
VUT-regeling bij [NV] . Dat neemt echter niet weg, dat die afkoopsom behoorde tot het privévermogen van betrokkene waarover deze de vrije beschikking had. Het betrof geen uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichting van de werkgever. In zoverre is het karakter van deze verzekeringen niet anders dan dat van verzekering 3.
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak, behalve voor zover het Uwv daarin is opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
- herroept het besluit van 19 juni 2013;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 25 september 2013;
- bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 497,- wordt geheven;
- bepaalt dat het Uwv aan betrokkene het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 123,- vergoedt.
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2017.