ECLI:NL:CRVB:2017:1058
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- O.L.H.W.I. Korte
- M. ter Brugge
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens niet-gemelde bankrekeningen en de toerekening van nalatigheid aan appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante ontving sinds 2006 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een melding over niet-gemelde bankrekeningen op naam van appellante, heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek onthulde dat appellante mede-rekeninghouder was van twee bankrekeningen met aanzienlijke saldi, die zij niet had gemeld aan het college. Het college heeft daarop de bijstand van appellante ingetrokken voor de periode van 8 juli 2011 tot 14 september 2012, omdat het vermogen op de rekeningen het vrij te laten vermogen overschreed.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van haar mede-rekeninghouderschap en dat haar belangenbehartiger nalatig heeft gehandeld. De Raad oordeelde echter dat het handelen van de belangenbehartiger aan appellante kan worden toegerekend. De Raad benadrukte dat de verplichting om relevante feiten te melden objectief is en dat het niet relevant is of appellante opzettelijk informatie heeft achtergehouden. De Raad concludeerde dat appellante niet in staat was om tegenbewijs te leveren dat zij niet over de tegoeden kon beschikken, en bevestigde de intrekking van de bijstand.
De uitspraak bevestigt dat het college verplicht was om de bijstand in te trekken, gezien het feit dat het vermogen op de rekeningen het vrij te laten vermogen overschreed. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.