Uitspraak
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die haar arbeidsovereenkomst als huishoudelijke hulp had beëindigd, had een aanvraag voor bijstand ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had de bijstandsverlening met een maand verlaagd met 100% omdat appellante door eigen toedoen haar baan was kwijtgeraakt. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar verhuizing naar een andere plaats niet vrijwillig was, maar noodzakelijk om haar arbeidskansen te vergroten. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet voldoende heeft onderbouwd dat zij in haar vorige woonplaats alleen parttime werk kon vinden. De Raad heeft de argumenten van appellante verworpen en geconcludeerd dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de daaropvolgende aanvraag voor bijstand niet in strijd waren met de wet.
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.