ECLI:NL:CRVB:2017:1107

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2017
Publicatiedatum
21 maart 2017
Zaaknummer
15/5172 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de gevolgen voor bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die haar arbeidsovereenkomst als huishoudelijke hulp had beëindigd, had een aanvraag voor bijstand ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had de bijstandsverlening met een maand verlaagd met 100% omdat appellante door eigen toedoen haar baan was kwijtgeraakt. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar verhuizing naar een andere plaats niet vrijwillig was, maar noodzakelijk om haar arbeidskansen te vergroten. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet voldoende heeft onderbouwd dat zij in haar vorige woonplaats alleen parttime werk kon vinden. De Raad heeft de argumenten van appellante verworpen en geconcludeerd dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de daaropvolgende aanvraag voor bijstand niet in strijd waren met de wet.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

15/5172 WWB
Datum uitspraak: 21 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
10 juli 2015, 14/8189 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. ir. Maduro BA, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Maduro. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.R. Keyser
.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante was woonachtig in [plaatsnaam 1] . Zij was werkzaam als huishoudelijke hulp. Haar arbeidsovereenkomst is op 31 mei 2014 met wederzijds goedvinden beëindigd. Deze beëindiging hield verband met de verhuizing van appellante naar [plaatsnaam 2] . Appellante is per 1 juni 2014 verhuisd naar [plaatsnaam 2] .
1.2.
Appellante heeft zich op 18 mei 2014 in de gemeente Rotterdam gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand. Op 11 juni 2014 heeft zij een aanvraag ingediend. Bij besluit van 31 juli 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 oktober 2014 (bestreden besluit), heeft het college met ingang van 1 juni 2014 bijstand toegekend en tevens bij wijze van maatregel de bijstand gedurende een maand verlaagd met 100% omdat appellante door eigen toedoen haar baan is kwijtgeraakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals de rechtbank heeft overwogen, is tussen partijen alleen in geschil of appellante kan worden verweten dat zij in juni 2014 heeft besloten haar arbeidsovereenkomst te beëindigen, waarna zij genoodzaakt was een beroep te doen op de bijstand. De rechtbank heeft overwogen dat de verhuizing naar [plaatsnaam 2] een vrijwillige keuze is geweest en dat geen sprake is van een situatie waarin van appellante niet langer kon worden gevergd dat ze haar arbeidsovereenkomst zou voortzetten. Appellante voert ook in hoger beroep aan dat de verhuizing naar [plaatsnaam 2] geen vrijwillige keuze was omdat zij in [plaatsnaam 1] alleen parttime aan de slag kon. Zij is naar [plaatsnaam 2] verhuisd om haar arbeidskansen te vergroten.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Dat is alleen al het geval omdat appellante haar stelling dat zij in [plaatsnaam 1] alleen parttime aan de slag kon op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
4.3.
Anders dan namens appellante ter zitting is betoogd, bevat de uitspraak van 13 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3496, geen aanknopingspunten voor matiging van de maatregel. De enkele stelling dat appellante niet te kwader trouw heeft gehandeld is daartoe ontoereikend.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van W.A.M. Ebbinge als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2017.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) W.A.M. Ebbinge