ECLI:NL:CRVB:2017:1112
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van verblijfsrecht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de intrekking van zijn bijstandsuitkering werd bevestigd. Appellant, geboren in 1964 en van Indonesische nationaliteit, ontving bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Zijn verblijfsvergunning was laatstelijk verlengd tot 10 januari 2014, maar werd na een aanvraag tot verlenging door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant onrechtmatig in Nederland verbleef, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstandsuitkering en de terugvordering van gemaakte kosten.
Appellant stelde dat hij rechtmatig in Nederland verbleef op basis van de Faciliteitenwet, maar de Raad oordeelde dat deze wet niet op hem van toepassing was, aangezien hij ten tijde van de inwerkingtreding in 1976 niet in Nederland woonde. Daarnaast voerde appellant aan dat er zeer dringende redenen waren voor bijstandsverlening, maar ook deze grond werd verworpen, omdat hij niet als vreemdeling in de zin van de PW werd beschouwd. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 maart 2017.