ECLI:NL:CRVB:2017:1244
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens vermeende gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) van appellante, die sinds 15 januari 2012 bijstand ontving. Het dagelijks bestuur van het Werkplein Hart van West-Brabant, als rechtsopvolger van het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal, heeft de bijstand per 22 juli 2014 geblokkeerd en per 4 september 2014 beëindigd, omdat zij meende dat appellante samen met S een gezamenlijke huishouding voerde. Dit werd gebaseerd op een anonieme melding en een onderzoek door opsporingsambtenaren, die waarnemingen deden bij het adres van appellante. De Raad oordeelt dat de onderzoeksresultaten onvoldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De verklaring van S was niet specifiek genoeg en er ontbraken concrete feiten en omstandigheden die deze conclusie konden ondersteunen. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraken van de rechtbank en verklaart het beroep van appellante gegrond, waardoor de intrekking van de bijstand over de periode van 15 januari 2012 tot en met 22 juni 2014 onterecht was. Tevens wordt het dagelijks bestuur veroordeeld in de proceskosten van appellante.