ECLI:NL:CRVB:2017:1257
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake aanvraag bijzondere bijstand voor kosten rechtsbijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanvraag van betrokkene voor bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand gegrond was. Betrokkene had op 1 april 2015 een aanvraag om een toevoeging ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand, die op 10 april 2015 werd verleend. Betrokkene diende op 29 mei 2015 een aanvraag in voor bijzondere bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam wees deze aanvraag af, omdat deze volgens hun beleid te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat de aanvraag tijdig was, omdat de procedure waarvoor de toevoeging was verleend op 27 augustus 2015 was aangevangen. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de aanvraag tijdig was ingediend. De Raad oordeelde dat de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand pas opkomen op de dag dat de rechtsbijstandsverlener het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand tot verlening van de toevoeging heeft ontvangen. Aangezien de toevoeging op 10 april 2015 was verleend en betrokkene pas op 29 mei 2015 de aanvraag om bijzondere bijstand indiende, was deze aanvraag te laat. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond.