In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had een Ziektewet (ZW) uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat hij per 26 mei 2014 weer geschikt was voor zijn werk. De appellant betwistte deze beslissing en stelde dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hielden met zijn beperkingen. De Raad oordeelde dat de door appellant ingebrachte medische informatie niet relevant was voor de datum in geding en bevestigde dat de eerdere analyses van de verzekeringsartsen correct waren. De Raad concludeerde dat de appellant terecht geschikt was geacht voor ten minste één van de functies die aan hem waren voorgehouden bij de laatste WIA-beoordeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.