ECLI:NL:CRVB:2017:1352
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van ingezetenschap en recht op kinderbijslag van een Slowaakse migrant in Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om appellant, een Slowaakse migrant, geen recht meer op kinderbijslag toe te kennen vanaf het vierde kwartaal van 2013. Appellant had enige jaren in Nederland gewerkt, maar zijn gezin woonde in Slowakije. Na zijn uitschrijving bij de gemeente Amsterdam op 15 december 2013, heeft de Svb hem laten weten dat hij niet meer voldeed aan de voorwaarden voor ingezetenschap en daarom geen recht meer had op kinderbijslag.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij de vraag centraal stond of appellant op de peildatum als ingezetene van Nederland moest worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor ingezetenschap volgens de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij rechtmatig in Nederland verbleef en dat hij gediscrimineerd werd in vergelijking met andere gevallen.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de Svb en de rechtbank ten onrechte de bepalingen in de AKW hebben toegepast. De Raad heeft geoordeeld dat appellant, als migrerend EU-burger, onder de Europese coördinatieverordeningen valt. De Raad concludeert dat de woonplaats van appellant zich in Slowakije bevond, ondanks zijn tijdelijke verblijven in Nederland. De Raad heeft het verzoek om schadevergoeding wegens discriminatie afgewezen, omdat er geen onrechtmatigheid in de besluitvorming is aangetoond. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, met verbetering van gronden.