ECLI:NL:CRVB:2017:1449
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlaging op grond van niet voldoen aan arbeidsverplichtingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 17 september 2014 samen met zijn echtgenote een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Het college legde appellant een inspanningsperiode op, waarin hij vier sollicitaties per week moest doen. Na afloop van deze periode gaf appellant aan dat hij niet had gesolliciteerd vanwege de zorg voor zijn kinderen. Het college besloot daarop de bijstand van appellant te verlagen, omdat hij niet had voldaan aan de opgelegde verplichtingen. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank bevestigde het besluit van het college. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellant verwijtbaar niet heeft voldaan aan de arbeidsverplichtingen. De Raad oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van appellant, zoals de zorg voor zijn gehandicapte zoon en de zwangerschap van zijn vrouw, niet voldoende reden waren om van de verlaging van de bijstand af te zien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht de bijstand had verlaagd.