ECLI:NL:CRVB:2017:1451
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand na ontdekking van vermogen en niet-naleving van inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 1 oktober 1979 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Tijdens een doorzoeking door de sociale recherche op 2 april 2013 in de woning van appellanten werden aanzienlijke contante geldbedragen aangetroffen, wat leidde tot een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. De sociale recherche concludeerde dat appellanten beschikten over vermogen dat de voor hen geldende vermogensgrens overschreed, en dat zij hun inlichtingenverplichting hadden geschonden door geen melding te maken van hun vermogen en de exploitatie van een autobedrijf.
Het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch heeft daarop de bijstand van appellanten met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd. Appellanten hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, de intrekking van de bijstand voor een bepaalde periode vernietigd, maar de intrekking over een andere periode in stand gelaten.
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij zij aanvoerden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij geen inzicht hadden gegeven in de inkomsten uit hun autobedrijf. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellanten in de periode van 22 februari 2008 tot en met 1 april 2013 beschikten over een vermogen dat de vermogensgrens overschreed. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 15 april 2016 ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding.