ECLI:NL:CRVB:2017:1659

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
15/6276 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vervoersvoorzieningen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de afwijzing van haar aanvraag voor een uitbreiding van de forfaitaire vervoerskostenvergoeding door het college van burgemeester en wethouders van Montferland aan de orde is. Appellante heeft beperkingen bij het gebruik van openbaar en collectief vervoer en ontving sinds 2011 een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een eigen auto. In 2014 verzocht zij om een uitbreiding van deze vergoeding, omdat haar vervoersbehoefte was toegenomen. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellante voldoende gecompenseerd werd voor regionale vervoersbehoefte en de uitbreiding betrekking had op bovenregionaal vervoer.

De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging. Appellante stelt dat zij medisch niet in staat is om te fietsen of gebruik te maken van openbaar vervoer en dat haar sociale contacten in gevaar komen door het ontbreken van vervoersvoorzieningen voor bovenregionaal vervoer. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden in deze zaak beoordeeld en vastgesteld dat het college op grond van de Wmo niet verplicht is om vervoersvoorzieningen te treffen voor bovenregionaal vervoer. De Raad concludeert dat het toegekende bedrag van € 1.296,- toereikend is voor de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving.

De Raad heeft ook overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de Verordening rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 mei 2017.

Uitspraak

15/6276 WMO
Datum uitspraak: 3 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
8 september 2015, 14/7245 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Montferland (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft haar echtgenoot [naam achtgenoot] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2017. Namens appellante is
[haar echtgenoot] verschenen, bijgestaan door mr. E.E. Dekker, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.M. Evers en H.J.C. Jonkman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft beperkingen bij het gebruik van openbaar en collectief vervoer. Het college heeft daarom vanaf 2011 aan appellante een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een eigen auto toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), welke voorziening in 2014 € 1.296,- per jaar bedroeg.
1.2.
Op 6 mei 2014 heeft appellante verzocht om een uitbreiding van de forfaitaire vervoerskostenvergoeding in verband met een hogere vervoersbehoefte van appellante. Het college heeft in een besluit van 27 mei 2014 deze aanvraag afgewezen omdat appellante voor de regionale vervoersbehoefte voldoende gecompenseerd wordt en de verzochte uitbreiding betrekking heeft op de vervoersbehoefte van appellante buiten de regio. Het college heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 mei 2014 bij besluit van 24 september 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit 24 september 2014.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat zij heeft aangetoond dat zij medisch niet in staat is te fietsen en gebruik te maken van het openbaar vervoer. Appellante voelt zich van het kastje naar de muur gestuurd. De familie van appellante woont verder weg. Het zelfvertrouwen van appellante wordt beter door contacten met mensen die verder weg wonen. Als deze contacten wegvallen dreigt sociaal isolement. Appellante heeft geen sociale contacten in haar woonplaats.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wmo is bepaald, voor zover van belang, dat het college de Wmo-gerechtigden moet compenseren voor de beperkingen die zij ondervinden in het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.
4.2.
Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Montferland 2013 (hierna: Verordening) kan met het oog op het zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen op korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand in het kader van het leven van alledag binnen de directe woon- en leefomgeving.
4.3.
Ingevolge artikel 34, tweede lid, van de Verordening kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat appellante niet in staat is te reizen met het openbaar vervoer of collectief vervoer en dat zij is aangewezen op vervoer met een (eigen) auto. Uit de toelichting op de aanvraag blijkt dat appellante de verzochte aanvullende vervoersvoorziening heeft aangevraagd voor bovenregionaal vervoer.
4.5.
Uit de tekst van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c van de Wmo blijkt dat het college op grond van de Wmo niet gehouden is om vervoersvoorzieningen te treffen die een betrokkene in staat stellen zich bovenregionaal te verplaatsen. Dat is in rechtspraak van de Raad vaker overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU6976).
4.6.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het toegekende bedrag van € 1.296,- toereikend is voor de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.
4.7.
Voor zover appellante heeft bedoeld een beroep te doen op de in artikel 34, tweede lid, van de Verordening vervatte hardheidsclausule, is niet gebleken van een dermate bijzonder geval dat de toepassing van de Verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Weliswaar is voorstelbaar dat appellante baat heeft bij het reizen naar haar familieleden verder weg, maar voor het door haar gestelde sociaal isolement is onvoldoende steun in de omstandigheden te vinden. Appellante woont immers met haar echtgenoot. Verder blijkt niet dat de familieleden haar niet kunnen bezoeken.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Daarom wordt de aangevallen uitspraak bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2017.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) N. van Rooijen

NW