Uitspraak
8 september 2015, 14/7245 (aangevallen uitspraak)
[haar echtgenoot] verschenen, bijgestaan door mr. E.E. Dekker, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.M. Evers en H.J.C. Jonkman.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de afwijzing van haar aanvraag voor een uitbreiding van de forfaitaire vervoerskostenvergoeding door het college van burgemeester en wethouders van Montferland aan de orde is. Appellante heeft beperkingen bij het gebruik van openbaar en collectief vervoer en ontving sinds 2011 een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een eigen auto. In 2014 verzocht zij om een uitbreiding van deze vergoeding, omdat haar vervoersbehoefte was toegenomen. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellante voldoende gecompenseerd werd voor regionale vervoersbehoefte en de uitbreiding betrekking had op bovenregionaal vervoer.
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging. Appellante stelt dat zij medisch niet in staat is om te fietsen of gebruik te maken van openbaar vervoer en dat haar sociale contacten in gevaar komen door het ontbreken van vervoersvoorzieningen voor bovenregionaal vervoer. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden in deze zaak beoordeeld en vastgesteld dat het college op grond van de Wmo niet verplicht is om vervoersvoorzieningen te treffen voor bovenregionaal vervoer. De Raad concludeert dat het toegekende bedrag van € 1.296,- toereikend is voor de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving.
De Raad heeft ook overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de Verordening rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 mei 2017.