ECLI:NL:CRVB:2017:1776
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening en terugvordering bijstand na verblijf in het buitenland
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond heeft verklaard. Appellant ontvangt sinds 23 juli 2002 bijstand en heeft in 2014 gemeld dat hij van 4 oktober tot en met 29 oktober 2014 naar het buitenland zou gaan. Het college heeft hem toestemming gegeven om deze periode met behoud van bijstand in het buitenland te verblijven. Echter, na zijn terugkeer heeft het college de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat appellant langer dan de toegestane vier weken in het buitenland verbleef. Appellant heeft aangevoerd dat hij door overmacht langer in Egypte is gebleven en dat hij in een lastige financiële situatie is gekomen door de terugvordering van de bijstand. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er zeer dringende redenen waren om hem bijstand te verlenen, ondanks het overschrijden van de termijn. De Raad heeft het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard, maar heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor wat betreft de terugvordering, omdat het college de periode van terugvordering had herzien. De Raad heeft het beroep tegen het besluit van 12 mei 2015 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, terwijl het beroep tegen het besluit van 10 maart 2016 ongegrond werd verklaard.