ECLI:NL:CRVB:2017:1870

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
19 mei 2017
Zaaknummer
16/3506 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na vaststelling van arbeidsongeschiktheid onder de 35%

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellante, werkzaam als verkoopster buitendienst, had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen. Het Uwv had vastgesteld dat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was, na een uitgebreid medisch en arbeidskundig onderzoek. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd door de Centrale Raad bevestigd.

De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig onderzoek had verricht. Appellante had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de vaststelling van haar belastbaarheid in twijfel trokken. De Raad wees erop dat de verzekeringsartsen van het Uwv de relevante informatie hadden betrokken en dat de beoordelingen goed gemotiveerd waren. De Raad concludeerde dat appellante in staat was om verschillende functies te vervullen, zoals chauffeur en conciërge, en dat de berekening van haar maatmanomvang en maatmaninkomen correct was uitgevoerd.

Appellante had in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd die de eerdere beoordeling konden weerleggen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het verzoek om vergoeding van wettelijke rente afgewezen, omdat het beroep ongegrond was verklaard. De uitspraak werd gedaan door E. Dijt, met M. Gayir als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 17 mei 2017.

Uitspraak

16/3506 WIA
Datum uitspraak: 17 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 13 mei 2016, 15/3196 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C.S. Grégoire hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2017. Appellante is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam in de functie van verkoopster buitendienst bij [naam B.V.] .
1.2.
Het Uwv heeft na een verlengde wachttijd bij besluit van 23 maart 2015 geweigerd om appellante met ingang van 4 februari 2015 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat na medische en arbeidskundig onderzoek de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% is vastgesteld.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 30 september 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 maart 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit op een juiste medische en arbeidskundige grondslag berust. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben volgens de rechtbank een zorgvuldig onderzoek verricht, waarbij appellante door beide verzekeringsartsen is onderzocht, alle beschikbare informatie is betrokken en waarbij de beoordelingen inzichtelijk zijn gemotiveerd. Appellante heeft geen medische gegevens in het geding gebracht die twijfel wekken over de correctheid van de vaststelling van haar belastbaarheid op de datum in geding. De rechtbank heeft dan ook geen reden gezien om aan te nemen dat de mogelijkheden en beperkingen van appellante op onjuiste wijze in de FML van 26 februari 2015 zijn neergelegd. Met inachtneming van haar medische beperkingen heeft het Uwv appellante volgens de rechtbank terecht in staat geacht de functies van chauffeur personenbusje (Sbc-code 282160), conciërge, huismeester, huisbewaarder (Sbc-code 261010) en acquisiteur, verkoper (Sbc-code 516180) te vervullen, die op grond van arbeidskundig onderzoek als voor haar geschikte arbeidsmogelijkheden zijn geselecteerd. De bezwaararbeidsdeskundige heeft volgens de rechtbank de maatmanomvang en het maanmaninkomen op goede gronden berekend aan de hand van de in de polisadministratie geregistreerde verloonde uren en het sv-loon in de periode van
1 oktober 2011 tot en met 31 januari 2012 en de mate van arbeidsongeschiktheid terecht vastgesteld op 25,66%.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep ten eerste gewezen op lopende procedures die zien op de periode voorafgaande aan de WIA-beoordeling en de rol van de ex-werkgever [naam B.V.] en diens uitvoerder [naam uitvoerder] . Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante verwezen naar het televisieprogramma [televisieprogramma] dat een uitzending heeft besteed aan de behandeling door [naam uitvoerder] van werknemers in de Ziektewet. Ten tweede heeft de rechtbank volgens appellante in de aangevallen uitspraak in overweging 6.1 ten onrechte vermeld dat de dyscalculieverklaring van GZ-psycholoog P.L.M. Gruijters en orthopedagoog M.A.C. Gruijters ongedateerd is, omdat in deze verklaring wordt verwezen naar een onderliggend verslag van 30 oktober 2009. Tenslotte constateert appellante dat ook [naam B.V.] zich niet kan verenigen met de cijfermatige onderbouwing van het inkomen, althans zo begrijpt appellante de kanttekening die hierover is gemaakt door [naam B.V.] .
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak, zie onder meer de uitspraken van 29 mei 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:CA1414) en 25 september 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1844), moet aan het ontbreken van aanspraak op ziekengeld geen zelfstandige, laat staan doorslaggevende betekenis, worden toegekend bij de beoordeling of een verzekerde de wachttijd heeft vervuld. De beantwoording van de vraag vereist een zelfstandige beoordeling op basis van alle beschikbare gegevens van medische en andere aard, waarbij eventuele eerdere tijdens de wachttijd plaatsgevonden hersteldverklaringen betrokken (kunnen) worden. De door appellante aangevoerde gronden in het kader van (andere) procedures die betrekking hebben op de voorafgaande periode aan de Wet WIA-beoordeling, kunnen dan ook buiten beschouwing worden gelaten.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep geen gronden aangevoerd of stukken ingediend die betrekking hebben op de medische beoordeling. De aangevoerde medische gronden in beroep heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak gemotiveerd beoordeeld en verwezen wordt naar deze overwegingen. De datum van de dyscalculieverklaring is niet van belang. Uit het rapport van 28 september 2015 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening heeft gehouden met de dyscalculie van appellante bij de medische beoordeling door haar ongeschikt te achten voor werkzaamheden waarin langdurig en in hoge complexe mate aanspraak gedaan wordt op rekenvaardigheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast gemotiveerd dat de door appellante verdergaande geclaimde beperkingen niet zijn overgenomen omdat deze beperkingen niet worden gedragen door de diagnose dyscalculie en niet worden benoemd in de dyscalculieverklaring. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd waarom de sociale omstandigheden van appellante niet kunnen leiden tot verdergaande beperkingen op de Functionele Mogelijkhedenlijst.
4.3.
Voor zover appellant in hoger beroep beoogt op te komen tegen de omvang van de maatman en het maatmaninkomen wordt – evenals de rechtbank – verwezen naar de arbeidsdeskundige in bezwaar en beroep die aan de hand van de polisadministratie de maatman heeft berekend. Appellante heeft geen gronden aangevoerd die aanleiding geven om deze berekening voor onjuist te houden. De verwijzing naar een brief van [naam B.V.] van
5 april 2016 is daartoe onvoldoende.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is veroordeling van wettelijke rente niet mogelijk, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van M. Gayir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2017.
(getekend) E. Dijt
(getekend) M. Gayir

UM