In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellante, werkzaam als verkoopster buitendienst, had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen. Het Uwv had vastgesteld dat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was, na een uitgebreid medisch en arbeidskundig onderzoek. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd door de Centrale Raad bevestigd.
De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig onderzoek had verricht. Appellante had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de vaststelling van haar belastbaarheid in twijfel trokken. De Raad wees erop dat de verzekeringsartsen van het Uwv de relevante informatie hadden betrokken en dat de beoordelingen goed gemotiveerd waren. De Raad concludeerde dat appellante in staat was om verschillende functies te vervullen, zoals chauffeur en conciërge, en dat de berekening van haar maatmanomvang en maatmaninkomen correct was uitgevoerd.
Appellante had in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd die de eerdere beoordeling konden weerleggen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het verzoek om vergoeding van wettelijke rente afgewezen, omdat het beroep ongegrond was verklaard. De uitspraak werd gedaan door E. Dijt, met M. Gayir als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 17 mei 2017.