ECLI:NL:CRVB:2017:1878

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2017
Publicatiedatum
22 mei 2017
Zaaknummer
15/2943 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid na medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de voortzetting van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1 juni 2006 als verkoopmedewerker werkzaam was en zich op 28 juli 2009 ziek meldde. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts van het Uwv in 2013, werd vastgesteld dat appellant in staat was om te werken in een aantal passende functies, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 22 maart 2014. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, met de conclusie dat het Uwv zich op een deugdelijke medische onderbouwing kon baseren.

In hoger beroep voerde appellant aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn rugklachten en de daaruit voortvloeiende pijnklachten. Hij stelde dat hij niet in staat was om de vastgestelde uren te werken en dat er sprake was van een medische fout. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden gedaan en dat de medische informatie die door appellant was aangeleverd niet voldoende onderbouwd was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om aan de geschiktheid van de geselecteerde functies te twijfelen. De uitkering werd voortgezet op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 55 tot 65%.

Uitspraak

15/2943 WAO
Datum uitspraak: 12 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 maart 2015, 14/4662 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 1 juni 2006 voor 37,5 uur per week werkzaam geweest als verkoopmedewerker bij [naam werkgever] te [plaatsnaam] . Hij heeft zich per 28 juli 2009 voor zijn werkzaamheden ziek gemeld. Bij besluit van 22 juni 2010 is appellant per
25 augustus 2009 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling is appellant op 17 oktober 2013 onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze verzekeringsarts heeft aan de hand van de voorhanden zijnde medische gegevens en bevindingen en op basis van eigen onderzoek de medische beperkingen van appellant vastgesteld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Aan de hand van die FML is een arbeidsdeskundige van het Uwv tot de conclusie gekomen dat appellant in staat moet worden geacht om werkzaam te zijn in een aantal passende functies. Bij besluit van 21 januari 2014 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 22 maart 2014 beëindigd.
1.3.
Naar aanleiding van zijn bezwaarschrift is appellant beoordeeld door een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. Deze heeft de dossiergegevens bestudeerd en heeft de hoorzitting bijgewoond. Hij heeft ook de informatie van derden die hij tijdens de bezwaarprocedure van appellant heeft ontvangen bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om de eerder opgestelde FML op onderdelen aan te passen. Appellant is aanvullend beperkt geacht voor reiken, duwen en trekken en voor zitten, staan en lopen tijdens het werk. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep als gevolg van de chronische pijnklachten op energetische gronden een urenbeperking opgenomen van gemiddeld ongeveer 20 uur per week. Vervolgens heeft een beoordeling door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv plaatsgevonden, die voor appellant drie passende functies heeft geselecteerd. Op basis van de mediane loonwaarde van deze drie functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een verlies aan verdiencapaciteit van 57,93% vastgesteld. Bij het besluit van 17 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard en het besluit van 21 januari 2014 herroepen. Verweerder heeft daarbij de WAO-uitkering vanaf 22 maart 2014 voortgezet, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
2. De rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en heeft daartoe overwogen dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische onderbouwing berust. In hetgeen appellant heeft aangevoerd en overgelegd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om aan te nemen dat het Uwv zich niet heeft kunnen baseren op de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft voorts overwogen dat evenmin uit de door appellant in beroep overgelegde stukken valt af te leiden dat verweerder appellant meer beperkt had moeten achten in zijn persoonlijk en sociaal functioneren dan wel ten aanzien van het maximale aantal arbeidsuren per week dan in de FML is vermeld.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat in onvoldoende mate rekening is gehouden met zijn rugklachten en de daaruit voortvloeiende pijnklachten. Als gevolg van deze klachten is appellant genoodzaakt om vier tot tien maal per dag voor de duur van ongeveer twintig minuten op de grond te liggen. Voorts heeft appellant aangevoerd dat hij door de pijnklachten meer energie op een dag verbruikt en dat hij hierdoor ’s nachts slecht slaapt, waardoor hij chronisch vermoeid is en niet in staat is om de twintig uur per week werkzaamheden te verrichten. Appellant heeft voorts gesteld dat hij niet in staat is langer dan tien minuten te zitten of te staan, hierna raakt hij verstijfd en dient hij te verzitten/vertreden. Er is sprake van een medische fout, de klachten worden niet veroorzaakt door een hernia, maar door een afgebroken schroef in zijn bot. Appellant heeft gesteld dat de verzekeringsartsen bij de beoordeling zijn uitgegaan van een onjuiste medische aanname, waardoor een onjuiste mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft appellant medische stukken in het geding gebracht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Terecht en op juiste gronden heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen. De verzekeringsartsen hebben appellant gezien en hebben de beschikbare medische informatie kenbaar bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van de voorhanden zijnde medische gegevens, de anamnese en eigen lichamelijk onderzoek vastgesteld dat sprake is van rugklachten na diverse operaties, pijnklachten en urgeklachten en heeft appellant geschikt geacht voor rugsparende werkzaamheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van dossierstudie, aanwezigheid op de hoorzitting en de door appellant in bezwaar overgelegde medisch informatie, te kennen gegeven dat de rugklachten en de pijnklachten van appellant aanleiding geven om meer beperkingen aan te nemen in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is op basis van de door appellant in bezwaar overgelegde medische stukken uitgegaan van de diagnose chronische multifactoriële rugklachten bij status na meerdere rugoperaties. Het advies van de behandelend sector was om via een multidisciplinair revalidatietraject te leren omgaan met de pijn, om het functioneren zo optimaal mogelijk te verbeteren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op energetische gronden beperkt geacht als gevolg van de chronische pijnklachten en heeft in de FML een urenbeperking voor twintig uur per week aangenomen. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. De stelling van appellant dat hij genoodzaakt is om vier tot tien maal per dag voor de duur van ongeveer twintig minuten op de grond te liggen, is niet door medische stukken onderbouwd en volgt evenmin uit de adviezen van de behandelend sector.
4.2.
Ten aanzien van de stelling van appellant dat de verzekeringsartsen bij de beoordeling van een onjuiste medische aanname zijn uitgegaan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 7 februari 2017 onder verwijzing naar de in het dossier aanwezige gedingstukken uiteengezet dat de kapotte schroef reeds bij zijn beoordeling in bezwaar bekend was. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat bij de beoordeling is uitgegaan van de serieuze rugproblematiek van appellant en de hieruit voortvloeiende klachten en dat de precieze oorzaak van de klachten hierbij niet van doorslaggevend belang wordt geacht. De in hoger beroep overgelegde medische stukken bevatten geen nieuwe inzichten volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het feit dat appellant geopereerd zal gaan worden aan de kapotte schroef is wel nieuw, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in het betoog dat dit geen aanleiding geeft om anders naar de medische situatie te kijken op de datum in geding, te weten 22 maart 2014.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de in de FML vastgestelde beperkingen is er geen reden om aan de geschiktheid van de geselecteerde functies te twijfelen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 17 juni 2014 afdoende toegelicht dat er in de geduide functies voldoende mogelijkheid is om naar eigen behoefte zitten af te wisselen met staan en lopen. Het Uwv heeft dan ook terecht geconcludeerd dat met ingang van
22 maart 2014 de uitkering wordt voortgezet naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van
55 tot 65%.
5. Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E. Dijt en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2017.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) N. van Rooijen

RB