ECLI:NL:CRVB:2017:2005

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
15/3710 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet opgegeven verhuiskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege het niet opgeven van een verhuiskostenvergoeding door appellanten. Appellanten ontvingen sinds 27 april 2011 bijstand op basis van de WWB, maar na een anonieme tip over een grote verhuisvergoeding van woningbouwvereniging zijn er onderzoeken gestart door de gemeente Culemborg. Uit deze onderzoeken bleek dat appellanten een verhuiskostenvergoeding van in totaal € 60.000,- hadden ontvangen, waarvan € 35.000,- op 1 oktober 2012 was overgemaakt. Het college van burgemeester en wethouders van Culemborg heeft vervolgens besloten om de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken, omdat appellanten niet hadden gemeld dat zij over deze vergoeding beschikten, wat hun recht op bijstand beïnvloedde.

De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellanten tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep hebben appellanten hun gronden tegen deze uitspraak naar voren gebracht, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellanten hun wettelijke inlichtingenverplichting niet hadden nageleefd. De Raad bevestigde dat de verhuiskostenvergoeding niet specifiek was bestemd voor de kosten van de verhuizing en dat appellanten deze vergoeding konden aanwenden voor hun levensonderhoud. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

15.3710 WWB

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
21 mei 2015, 13/6099 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellanten] (appellanten), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Culemborg (college)
Datum uitspraak: 6 juni 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M.M. Dezfouli, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2017. Namens appellanten is
mr. Dezfouli verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. B.J.M. de Leest.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen sinds 27 april 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand naar de norm voor gehuwden. Zij woonden bij aanvang van de bijstand in een woonwagen aan het [adres 1] te [woonplaats] .
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme telefonische tip dat appellanten een grote verhuisvergoeding van woningbouwvereniging [naam woningbouwvereniging] zouden hebben ontvangen, heeft de afdeling Stadswinkel Inkomen van de gemeente Culemborg informatie opgevraagd bij [naam woningbouwvereniging] . Uit de ontvangen informatie kwam onder meer naar voren dat appellanten uiterlijk op 28 februari 2013 zouden gaan verhuizen naar het adres [adres 2] te [woonplaats] en dat zij een verhuiskostenvergoeding hadden ontvangen van in totaal € 60.000,-. Op 1 oktober 2012 zou aan appellanten € 35.000,- zijn overgemaakt, op
15 oktober 2012 € 20.000,- en op 2 januari 2013 € 5.000,-.
1.3.
Het college is hierop een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. In het kader van dat onderzoek heeft het college bij brieven van 14 januari 2013 en 22 februari 2013, voor zover hier van belang, appellanten verzocht om bewijzen van eventueel vermogen en/of spaargeld, bewijsstukken van de verhuisvergoeding van [naam woningbouwvereniging] , namelijk een bewijsstuk van de hoogte van de vergoeding, een kopie van de schriftelijke afspraken met [naam woningbouwvereniging] , een bewijsstuk van de overboekingen van de bedragen en een overzicht van de wijze waarop de vergoeding is uitgegeven, met kopieën van alle nota`s. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 15 maart 2013.
1.4.
De resultaten van het onderzoek hebben het college aanleiding gegeven om bij besluit van 22 april 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 augustus 2013 (bestreden besluit), de bijstand met ingang van 1 oktober 2012 in te trekken en de over de periode van
1 oktober 2012 tot en met 17 februari 2013 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van
€ 6.346,27 van appellanten terug te vorderen. Blijkens het verhandelde ter zitting van de Raad ligt aan de besluitvorming ten grondslag dat appellanten met ingang van 1 oktober 2012 hebben beschikt over een vermogen, namelijk een verhuiskostenvergoeding ter hoogte van
€ 35.000,-, dat de voor hen geldende vermogensgrens overschreed, zodat zij vanaf 1 oktober 2012 geen recht hadden op bijstand. Nu appellanten van de ontvangen verhuiskostenvergoeding geen mededeling hebben gedaan, zijn zij de op hen rustende inlichtingenverplichting niet naar behoren nagekomen en is aan hen dientengevolge met ingang van 1 oktober 2012 ten onrechte bijstand verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgrond dat appellanten hun wettelijke inlichtingenverplichting niet hebben geschonden, slaagt niet. De gemachtigde van appellanten heeft ter zitting van de Raad erkend dat appellanten het college niet hebben geïnformeerd over de verhuiskostenvergoeding van [naam woningbouwvereniging] . De stelling van appellanten dat tussen [naam woningbouwvereniging] en de gemeente meerdere malen contact was over hun gedwongen verhuizing doet hier niet aan af, reeds omdat contacten tussen [naam woningbouwvereniging] en de gemeente de inlichtingenverplichting van appellanten jegens het college onverlet laat.
4.2.
De beroepsgrond dat de verhuiskostenvergoeding gelabeld was in die zin dat de vergoeding enkel en alleen bestemd was voor de kosten van de verhuizing en inrichting van de nieuwe woning en daarom niet mocht worden gerekend tot het vermogen van appellanten, slaagt evenmin. Uit niets blijkt dat appellanten de verhuisvergoeding niet konden aanwenden voor hun kosten van levensonderhoud.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk als voorzitter en P.W. van Straalen en
J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2017.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) C.A.E. Bon

HD