1.3.Bij besluit van 22 juli 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant, met wijziging van de grondslag, ongegrond verklaard. Het college heeft het standpunt dat sprake is van een overschrijding van de vermogensgrens verlaten en zich op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand niet is vast te stellen omdat appellant onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt over de stortingen van aanzienlijke bedragen op de Engelse bankrekening van appellant. Dit betreft de volgende, door het college naar euro’s omgerekende, bedragen:
24 december 2014 € 6.826,03 onder vermelding van “lening [Appellant]”;
29 januari 2015: € 327,96;
2 februari 2015: € 549;
11 februari 2015: € 3.062,73 van “The Dispute Service”;
11 februari 2015: € 4.430,- overgemaakt door [Appellant];
23 april 2015: € 2.049,74 onder vermelding van “lening [Appellant]”;
14 mei 2015: € 2.049,74 onder vermelding van “lening [Appellant]”.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant de stortingen van de hiervoor onder a tot en met g vermelde bedragen op zijn bankrekening onvoldoende heeft verklaard. Appellant heeft in bezwaar en beroep overeenkomsten van geldleningen tussen zijn vader en hem overgelegd. Deze leenovereenkomsten kunnen echter de stortingen niet verklaren omdat de geleende bedragen en data waarop de bedragen zouden zijn gestort niet overeenkomen met de bedragen en data op de bankafschriften. Van de stortingen in april en mei 2015 zijn geen overeenkomsten van geldlening overgelegd. Het college heeft dan ook terecht geconcludeerd dat de herkomst van de stortingen niet duidelijk is geworden. Dit betekent dat het recht op bijstand niet is vast te stellen, doordat appellant zijn inlichtingenverplichting niet is nagekomen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij ten tijde in geding in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat het feit dat de in de overeenkomsten van geldleningen vermelde bedragen en data niet overeenstemmen met de bedragen en data op de bankrekeningen wordt veroorzaakt door de omrekening van Engelse ponden naar euro’s en de vertraging bij de bank bij overboeking. Met betrekking tot de overschrijvingen van € 327,96 op 29 januari 2015 en van € 549,- op
2 februari 2015, stelt appellant dat die bedragen betrekking hebben op kinderalimentatie die de voormalige partner van appellant heeft teruggestort. De overschrijving van € 3.062,73 op 11 februari 2015 van de Dispute Service betreft volgens appellant de terugbetaling van een borg door de verhuurder van het appartement in Londen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.