In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar Ziektewet-uitkering te beëindigen. Appellante, die sinds 6 maart 2013 ziek was door psychische klachten, ontving ziekengeld van het Uwv. Na een eerstejaars ZW-beoordeling op 5 december 2013, waarin zij belastbaar werd geacht, heeft het Uwv op 20 januari 2014 besloten dat appellante met ingang van 6 april 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft haar bezwaar ongegrond verklaard.
In beroep heeft appellante de vastgestelde belastbaarheid en de geschiktheid voor de aangeboden functies bestreden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere gronden van appellante in hoger beroep gehandhaafd, maar oordeelde dat het Uwv de beperkingen van appellante niet heeft onderschat. De Raad concludeerde dat appellante in staat was om de voorgehouden functies te vervullen, ondanks haar psychische klachten. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van een ernstige psychiatrische stoornis die haar zou beperken in haar sociale contacten en dat de beheersing van de Nederlandse taal niet in de weg stond aan het vervullen van de functies.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.980,- bedragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de belastbaarheid van appellanten in het kader van de Ziektewet en de rol van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige in dit proces.