ECLI:NL:CRVB:2017:2196
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek om terug te komen van een besluit inzake persoonsgebonden budget
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 25 april 2016 het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond heeft verklaard. Het college had eerder, op 16 augustus 2013, het persoonsgebonden budget (pgb) van appellant voor de periode van 2 januari 2012 tot en met 9 november 2012 ingetrokken en het ten onrechte ontvangen bedrag van € 2.413,- teruggevorderd. Appellant had geen volledige verantwoording afgelegd over de besteding van het pgb en heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
Appellant verzocht op 16 april 2014 het college om terug te komen van het besluit van 16 augustus 2013. Dit verzoek werd afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het college ten onrechte zijn verzoek heeft afgewezen en dat er wel degelijk nieuwe feiten zijn die in de beoordeling betrokken hadden moeten worden.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 14 juni 2017 geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen sprake is. De Raad bevestigt dat de vaststelling dat er geen nieuwe feiten zijn, de afwijzing van het verzoek om terug te komen van het besluit kan dragen. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.