ECLI:NL:CRVB:2017:2291
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- M. ter Brugge
- J.L. Boxum
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet wonen op uitkeringsadres
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 1 mei 2011 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van [woonplaats 2] ongegrond verklaarde. Het college had de bijstand van appellante met ingang van 1 december 2013 ingetrokken, omdat zij haar wettelijke inlichtingenverplichting zou hebben geschonden door niet te melden dat zij feitelijk niet op het uitkeringsadres woonde. Dit besluit was gebaseerd op een onderzoek dat was ingesteld naar aanleiding van een melding van de regiopolitie Flevoland. Tijdens dit onderzoek werd vastgesteld dat appellante al geruime tijd niet op het uitkeringsadres verbleef, wat werd ondersteund door verklaringen van getuigen en het ontbreken van persoonlijke bezittingen in de woning. De rechtbank oordeelde dat de onderzoeksbevindingen voldoende feitelijke grondslag boden voor de conclusie dat appellante niet op het uitkeringsadres woonde. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij wel degelijk op het uitkeringsadres woonde en dat de digitale verslaglegging van haar verklaring niet betrouwbaar was. De Raad bevestigde echter het oordeel van de rechtbank, waarbij werd benadrukt dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking was voldaan, op het college rustte. De Raad concludeerde dat de onderzoeksresultaten en de verklaringen voldoende waren om te concluderen dat appellante in de te beoordelen periode niet op het uitkeringsadres verbleef. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.