ECLI:NL:CRVB:2017:2293
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- M. ter Brugge
- J.L. Boxum
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verzwegen gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellante, die sinds 5 juli 2005 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De bijstand werd aanvankelijk verstrekt naar de norm van een alleenstaande, maar na de geboorte van haar eerste kind in 2006 werd dit aangepast naar de norm voor een alleenstaande ouder. De sociale recherche van de gemeente Den Haag startte een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand na een fraudemelding in 2012, die suggereerde dat appellante samen met appellant een gezamenlijke huishouding voerde op het uitkeringsadres. Dit leidde tot een besluit van het college om de bijstand over een bepaalde periode in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. Appellante en appellant gingen in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag, die de besluiten van het college bevestigden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college terecht had geconcludeerd dat appellanten in de relevante periode een gezamenlijke huishouding voerden, ondanks dat appellant soms elders verbleef. De Raad benadrukte dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van appellant op het uitkeringsadres lag, wat leidde tot de conclusie dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden. De hoger beroepen werden afgewezen en de eerdere uitspraken werden bevestigd.