Uitspraak
OVERWEGINGEN
3.1. In hoger beroep heeft appellante in beide zaken – kort weergegeven – aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar beperkingen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij verwezen naar de beschikbare informatie van de orthopedisch chirurg en de reumatoloog.
4.1.3. Op grond van het vorenstaande kan niet worden geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van de beperkingen van appellante. Alle voorhanden medische informatie is kenbaar bij de beoordeling betrokken en het standpunt dat de FML van 22 oktober 2014 in voldoende mate rekening houdt met de medische situatie van appellante, is inzichtelijk gemotiveerd. De in hoger beroep overgelegde brief van 9 mei 2017, waaruit blijkt dat appellante in de afgelopen maanden een bezoek heeft gebracht aan de Polikliniek Reumatologie van het medisch centrum Vie Curi en waarbij appellante wordt gevraagd om een evaluatieformulier in te vullen, is onvoldoende om aan dit oordeel af te kunnen doen.
Aangevallen uitspraak 24.3.1. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).