ECLI:NL:CRVB:2017:2426
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op Wajong-uitkering na deskundigenonderzoek
In deze zaak gaat het om de beoordeling van het recht op een Wajong-uitkering voor appellante, geboren in 1993, die op 28 oktober 2013 een aanvraag indiende op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek op 20 december 2013 vastgesteld dat appellante geen recht heeft op een Wajong-uitkering, omdat zij meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond op 30 juni 2014.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in haar uitspraak van 4 augustus 2015 het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. De rechtbank baseerde haar oordeel op een deskundigenrapport van D.H.J. Boeykens, zenuwarts/psychiater, dat de motivering van het Uwv ondersteunde. Appellante was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht het deskundigenrapport heeft gevolgd. De Raad oordeelt dat het rapport blijk geeft van een zorgvuldig en diepgaand onderzoek en dat de conclusies van de deskundige inzichtelijk en consistent zijn onderbouwd. De Raad heeft geen aanleiding gezien om het rapport van de deskundige niet te volgen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij het recht op Wajong-uitkering is ontzegd.