ECLI:NL:CRVB:2017:2426

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
15/6422 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op Wajong-uitkering na deskundigenonderzoek

In deze zaak gaat het om de beoordeling van het recht op een Wajong-uitkering voor appellante, geboren in 1993, die op 28 oktober 2013 een aanvraag indiende op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek op 20 december 2013 vastgesteld dat appellante geen recht heeft op een Wajong-uitkering, omdat zij meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond op 30 juni 2014.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in haar uitspraak van 4 augustus 2015 het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. De rechtbank baseerde haar oordeel op een deskundigenrapport van D.H.J. Boeykens, zenuwarts/psychiater, dat de motivering van het Uwv ondersteunde. Appellante was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht het deskundigenrapport heeft gevolgd. De Raad oordeelt dat het rapport blijk geeft van een zorgvuldig en diepgaand onderzoek en dat de conclusies van de deskundige inzichtelijk en consistent zijn onderbouwd. De Raad heeft geen aanleiding gezien om het rapport van de deskundige niet te volgen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij het recht op Wajong-uitkering is ontzegd.

Uitspraak

15/6422 WWAJ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 augustus 2015, 14/4955 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 juli 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.M.A. Leijser hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2017, waar appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Leijser en [naam] , directeur [Stichting] . Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1993, heeft op 28 oktober 2013 een (laattijdige) aanvraag ingediend om ondersteuning bij werk en inkomen op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 20 december 2013 bepaald dat appellante geen recht heeft op een Wajong-uitkering, aangezien zij meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen.
1.2.
Het tegen het besluit van 20 december 2013 gemaakte bezwaar heeft het Uwv, na onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 30 juni 2014 (bestreden besluit). Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellante op haar zeventiende en achttiende verjaardag weliswaar beperkingen heeft gehad, maar dat zij destijds in staat was om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het op 11 februari 2015 uitgebrachte deskundigenrapport van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige, D.H.J. Boeykens, zenuwarts/psychiater, voor het Uwv aanleiding is geweest de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op drie punten te wijzigen. De rechtbank is van oordeel dat de motivering van de deskundige helder en overtuigend is, dat het rapport inzichtelijk en consistent is en blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek. Voorts is de rechtbank van oordeel dat gezien de toelichting van de arbeidsdeskundige de belastbaarheid van appellante in de geselecteerde functies niet wordt overschreden, wat betekent dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellante in staat was om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Dit heeft ertoe geleid dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten.
3. Appellante is het niet eens met de aangevallen uitspraak. Appellante is van mening dat uit het rapport van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige valt op te maken dat deze deskundige in de beantwoording van de vraagstelling niet alle beperkingen van appellante heeft opgesomd terwijl de deskundige die wel heeft benoemd in zijn rapport. Het gaat daarbij om een gebrek aan doelmatigheid, een vertraagd handelingstempo, een gebrek aan zelfstandigheid en een gebrek aan samenwerking. Verder is appellante van mening dat de deskundige heeft miskend dat appellante bij het verrichten van arbeid één-op-één begeleiding nodig heeft, wat zij baseert op ervaringen in het werk.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat deze situatie zich hier voordoet. Het door deskundige Boeykens uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig en diepgaand onderzoek en de conclusies zijn aan de hand van de onderzoeksbevindingen inzichtelijk en consistent onderbouwd. Er zijn geen omstandigheden die aanleiding geven het rapport niet te volgen. Met het rapport van de deskundige is er voldoende en betrouwbare informatie over de aard en de ernst van de afwijkingen en beperkingen van appellante op haar achttiende levensjaar tot aan de datum van onderzoek op 28 januari 2015 en 11 februari 2015.
4.2.
In het rapport van de deskundige is opgenomen dat appellante kan samenwerken mits sprake is van een duidelijke taakafbakening. Hoewel deze vaststelling niet terugkomt in de door de deskundige genoemde beperkingen, heeft dit geen gevolgen voor de vraag of de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn te achten, nu deze functies geen bijzondere belasting vragen op het aspect samenwerken. Voor zover er sprake is van samenwerken, gaat het om een afgebakende taakinhoud, waartoe de deskundige appellante in staat acht.
4.3.
De deskundige heeft verder geschreven dat appellante moet kunnen terugvallen op steun en begeleiding van anderen. Bij de beantwoording van de vragen van de rechtbank heeft de deskundige deze beperking niet afzonderlijk genoemd. Dit is te verklaren uit de vraagstelling van de rechtbank, die had gevraagd of de deskundige kon instemmen met de door de artsen van het Uwv vastgestelde FML. In die FML was al een beperking opgenomen in die zin dat in de FML wordt uitgegaan van begeleidingsniveau 3, het laagste niveau, wat betekent dat appellante aangewezen wordt geacht op werk waarin zij bij verandering en problemen hulp kan vragen en hulp kan worden aangeboden. De deskundige heeft zich daarmee gezien zijn beantwoording van de vragen kunnen verenigen. Gelet op het rapport van de deskundige is er geen grond appellante op dit punt verdergaand beperkt te achten in die zin dat zij alleen kan werken bij één-op-één begeleiding.
4.4.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat de deskundige in zijn rapport ook heeft benoemd dat bij appellante een gebrek aan doelmatigheid, een vertraagd handelingstempo en een gebrek aan zelfstandigheid bestaan. In de ter zitting namens appellante genoemde passages in het rapport worden daarvoor geen duidelijke en overtuigende aanwijzingen gevonden.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en E. Dijt en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2017.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) I.G.A.H. Toma

IJ