ECLI:NL:CRVB:2017:2737
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen maatregel bijstandsverlaging wegens niet meewerken aan competentietraject
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). De appellant had zich aangemeld voor een competentietraject bij ATC B.V., maar beëindigde dit traject voortijdig. Het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg legde daarop een maatregel op, waarbij de bijstand van de appellant met 100% werd verlaagd voor de maand mei 2015, omdat hij niet had meegewerkt aan de aangeboden voorziening. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat het competentietraject geen passende voorziening was en dat hij een gerechtvaardigde reden had om niet mee te werken. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college terecht had vastgesteld dat de appellant verplicht was om mee te werken aan het traject. De Raad benadrukte dat het aan het bijstandverlenend orgaan is om te bepalen welke re-integratievoorziening passend is en dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat het traject leidde tot arbeidsverdringing of concurrentievervalsing.
Daarnaast werd ingegaan op de verstrekking van privacygevoelige informatie aan ATC en de huisregel omtrent het gebruik van mobiele telefoons tijdens werktijd. De Raad oordeelde dat de huisregel een redelijk doel diende en dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat hij niet aan zijn verplichtingen kon voldoen. Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad de uitspraak van de rechtbank, waarbij de maatregel van bijstandsverlaging werd gehandhaafd.