Uitspraak
16.6149 WWB
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die vanaf 30 mei 2013 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 12 november 2013 werd in haar woning een hennepkwekerij aangetroffen door de politie, wat leidde tot een onderzoek door het samenwerkingsverband Sociale Recherche Flevoland. Op basis van de onderzoeksresultaten heeft het college van burgemeester en wethouders van Almere op 26 november 2013 de bijstand van appellante met terugwerkende kracht ingetrokken en op 25 maart 2014 de kosten van bijstand over een bepaalde periode teruggevorderd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante is in hoger beroep gegaan, waarbij zij aanvoert dat zij haar inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, omdat zij geen financieel voordeel heeft genoten uit de hennepkwekerij. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante, gezien de omstandigheden, redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de aanwezigheid van een hennepkwekerij in haar woning invloed kon hebben op haar recht op bijstand. De Raad stelt vast dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door de hennepkwekerij niet te melden.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de intrekking en terugvordering van de bijstand rechtmatig zijn. De Raad wijst erop dat het aan appellante is om aan te tonen dat zij recht had op bijstand, wat zij niet heeft gedaan. De uitspraak benadrukt dat het niet nodig is dat er al opbrengsten zijn uit de hennepkwekerij om te concluderen dat er sprake is van schending van de inlichtingenverplichting. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak.