In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de re-integratie-inspanningen van een werkgever (appellante) in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De belanghebbende, die als algemeen verkoopmedewerkster werkzaam was, was sinds 11 maart 2013 uitgevallen door lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de werkgever verweten onvoldoende re-integratie-inspanningen te hebben verricht, wat leidde tot een loonsanctie. De rechtbank Gelderland had het beroep van de werkgever tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep herhaalde de werkgever haar standpunt dat zij voldoende had gedaan om de belanghebbende te re-integreren, en dat de conclusies van het Uwv onvoldoende waren onderbouwd. De Raad oordeelde dat het Uwv ten onrechte had aangenomen dat de werkgever niet voldoende inspanningen had verricht. De Raad concludeerde dat de complexiteit van de problematiek van de belanghebbende een diepgaander onderzoek vereiste en dat de werkgever, ondanks de inspanningen, niet in staat was geweest om de belanghebbende te re-integreren. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het besluit van het Uwv, en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van de werkgever.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het Uwv om de re-integratie-inspanningen van werkgevers zorgvuldig te beoordelen en te motiveren, vooral in complexe gevallen waar medische en psychologische factoren een rol spelen. De Raad stelde vast dat de werkgever voldoende had gedaan om de re-integratie van de belanghebbende te bevorderen, en dat de loonsanctie niet gerechtvaardigd was.