ECLI:NL:CRVB:2017:3081

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
8 september 2017
Zaaknummer
16/1177 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verzwegen woning in Marokko

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellant en zijn echtgenote door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellant ontving van 1 juli 2003 tot 1 januari 2010 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand, die op 1 januari 2010 werd overgenomen door de Svb in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). Tijdens een steekproefcontrole door de Svb werd ontdekt dat appellant en zijn echtgenote een woning in Marokko bezitten, die zij niet bewoonden. De Svb concludeerde dat de waarde van deze woning op 4 december 2013 was getaxeerd op ongeveer € 30.600,-. Op basis hiervan heeft de Svb de bijstandsverlening beëindigd en de eerder verstrekte bijstand over de periode van 1 juli 2003 tot en met 30 april 2014 teruggevorderd, omdat appellant en zijn echtgenote geen recht op bijstand hadden door het bezit van deze woning.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de Svb verklaarde deze ongegrond. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. Appellant is in hoger beroep gegaan, waarbij hij aanvoert dat de waarde van de woning lager is dan de taxatie en dat hij slechts gedeeltelijk eigenaar is. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb voldoende bewijs heeft geleverd voor de intrekking van de bijstand en dat appellant niet heeft aangetoond dat de woning in slechte staat verkeert of dat hij niet volledig eigenaar is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

16/1177 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
4 januari 2016, 15/6158 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 15 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.G.P. Glas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2017. Namens appellant zijn verschenen mr. Glas en [naam zoon], een zoon van appellant. De Svb is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant en zijn echtgenote ontvingen van 1 juli 2003 tot 1 januari 2010 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand van het college van burgemeester en wethouders van Gouda (college), ter aanvulling op een onvolledig ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet. Met ingang van 1 januari 2010 heeft de Svb de bijstandsverlening van het college overgenomen en voortgezet in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling).
1.2.
In het kader van een steekproefcontrole naar onjuist of niet gemeld verblijf en/of vermogen in het buitenland heeft de Svb een rechtmatigheidsonderzoek doen instellen. Op
6 december 2012 heeft een rapporteur daartoe een huisbezoek afgelegd aan het uitkeringsadres te [woonplaats] waarbij namens appellant en zijn echtgenote door hun zoon is meegedeeld dat zij een woning te Marokko hebben op het adres [Adres] (de woning), waarin zij gezien de staat van de woning niet kunnen wonen. Namens appellant en zijn echtgenote heeft deze zoon op 6 december 2012 en op
24 januari 2013 de formulieren ‘Verblijf buiten Nederland’ ingevuld. Vermeld is dat zij de woning in eigendom hebben en dat hierin gezien de staat van de woning niet kan worden gewoond. Hierop heeft de Svb de Attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Rabat verzocht een onderzoek te doen naar het bezit van onroerende zaken van appellant en zijn echtgenote in Marokko. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 31 maart 2014. Hierin is geconcludeerd dat appellant eigenaar is van de woning en is vermeld dat de waarde van deze woning op 4 december 2013 is getaxeerd op een bedrag van ongeveer € 30.600,-.
1.3.
Intussen had de Svb bij besluit van 11 juli 2013 de AIO-aanvulling van appellant beëindigd met ingang van 31 juli 2013 op de grond dat hij langer buiten Nederland heeft verbleven dan toegestaan. De AIO-aanvulling van de echtgenote van appellant is toen herzien. Op 11 december 2013 heeft appellant opnieuw een AIO-aanvulling aangevraagd.
1.4.
De onderzoeksresultaten zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij besluit van 10 juli 2014 de aan appellant en zijn echtgenote door het college verleende bijstand en de
AIO-aanvulling over de periode van 1 juli 2003 tot en met 30 april 2014 in te trekken. Bij besluit van dezelfde datum heeft de Svb de over deze periode gemaakte kosten van de bijstand en AIO-aanvulling tot een bedrag van € 34.312,44 teruggevorderd. Bij besluit van eveneens 10 juli 2014 heeft de Svb de aanvraag van appellant om verlening van een AIO-aanvulling afgewezen.
1.5.
Bij besluit van 9 juli 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb de bezwaren tegen de besluiten van 10 juli 2014 ongegrond verklaard. De Svb heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant eigenaar is van de woning met een taxatiewaarde van € 30.600,-, waardoor appellant en zijn echtgenote geen recht op bijstand en/of een AIO-aanvulling hebben. De Svb heeft geen aanleiding gezien om van een andere waarde van de woning uit te gaan. Hoewel appellant had aangekondigd een nieuwe taxatie te willen laten uitvoeren en hij daarvoor ruimschoots de tijd had gekregen, heeft de Svb geen nieuwe taxatie ontvangen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Een besluit tot intrekking van bijstand is een voor betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de Svb rust.
4.2.
Namens appellant is in hoger beroep herhaald dat de waarde van de woning veel lager is dan € 30.600,-, omdat de woning in een slechte staat verkeert en niet geschikt is voor bewoning. Ter zitting van de Raad is ook nog naar voren gebracht dat appellant slechts gedeeltelijk eigenaar is van de woning. De Raad is verzocht het onderzoek te heropenen teneinde appellant in de gelegenheid te stellen de woning opnieuw te laten taxeren en bewijs aan te dragen met betrekking tot de gestelde deeleigendom.
4.3.
Geen grond bestaat om het onderzoek te heropenen, zoals door appellant is verzocht. Appellant heeft vanaf de bezwaarfase aangekondigd dat hij de woning opnieuw wil laten taxeren. Dat hij daartoe nog steeds niet is overgegaan komt voor zijn rekening en risico. Namens appellant is betoogd dat de zaken van hem worden waargenomen door zijn ter zitting aanwezige zoon, die echter vooral bezig was met de verzorging van zijn zieke moeder. Daarmee is niet aannemelijk gemaakt dat appellant hierdoor buiten staat was een nieuwe taxatie aan te vragen. De stelling dat appellant slechts mede-eigenaar is van de woning is evenmin aanleiding voor een heropening van het onderzoek. Dit is ter zitting van de Raad voor de eerste keer naar voren gebracht en op geen enkele wijze onderbouwd. De zoon van appellant heeft desgevraagd meegedeeld dat appellant hem kort na het besluit van 10 juli 2014 heeft bericht dat hij slechts deeleigenaar is. Niet valt in te zien waarom dit niet eerder is aangevoerd en onderbouwd.
4.4.
Gelet op wat is overwogen in 4.3 is het uitgangspunt dat appellant volledig eigenaar is van de woning. De woning is blijkens het taxatieverslag van 4 december 2013 getaxeerd op een waarde van ongeveer € 30.600,-, wat aanzienlijk hoger is dan de voor appellant en zijn echtgenote van toepassing zijnde vermogensgrens. Dit taxatieverslag is opgesteld door een beëdigd taxateur, na onderzoek ter plaatse, en is deugdelijk gemotiveerd. In het rapport staat vermeld dat het pand in het algemeen in goede staat lijkt, alle voorzieningen die nodig zijn om het te kunnen bewonen aanwezig zijn en er geen zichtbare beschadigingen of gebreken zijn. Daarvan uitgaande wordt aan de stelling van appellant dat de woning in slechte staat is, niet geschikt is voor bewoning en minder waard is voorbijgegaan. Daarbij komt dat hij deze stelling op geen enkele manier heeft onderbouwd.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en J.L. Boxum en
J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2017.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J. Smolders

HD