Uitspraak
OVERWEGINGEN
1 december 2014 weer Wajong-uitkering aan appellant zal worden betaald, omdat hij niet langer gedetineerd is.
Wajong-uitkering betekenis toe te kennen aan feiten die de duur van de voorlopige hechtenis hebben bepaald. Ter zitting is vastgesteld dat appellant met zijn betoog dat zijn voorlopige hechtenis als gevolg van een in zijn ogen ondeugdelijk verloop van deskundigenonderzoeken langer heeft geduurd dan doorgaans gebruikelijk is, een beroep doet op de in de rechtspraak aanvaarde notie dat er bijzondere gevallen denkbaar zijn waarin strikte toepassing van een wettelijke voorschrift van dwingendrechtelijke aard zozeer in strijd is met het ongeschreven recht dat zij op grond daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 3 oktober 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AD7575). Een zo bijzonder geval is dat van appellant niet. Niet valt in te zien dat uitsluiting van uitkering gedurende een, als gevolg van elkaar opvolgende onderzoeken, langer durende voorlopige hechtenis niet door de wetgever voorzien en beoogd is en zozeer sprake zou zijn van strijd met fundamentele rechtsbeginselen dat strikte toepassing van artikel 3:5, tweede lid, van de Wet Wajong, die leidt tot hervatting van de uitkering niet eerder dan met ingang van 1 december 2014, geen rechtsplicht meer zou zijn. Daarbij is van belang dat de wetgever met deze bepaling heeft beoogd een einde te maken aan de situatie dat tijdens detentie verstrekking van een
socialezekerheidsuitkering plaatsvindt, terwijl de Staat reeds in de kosten van het levensonderhoud voorziet.