Uitspraak
OVERWEGINGEN
4 oktober 2012 gezonden. Betrokkene heeft op 22 november 2013 bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Bij besluit van 12 mei 2014 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan is een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 mei 2014 ten grondslag gelegd.
WGA-lasten voor flexibele werknemers van de Wet Bezava in werking getreden. Dit betekent dat werkgevers naast een gedifferentieerde premie voor zieke of arbeidsongeschikte werknemers met een vast dienstverband, ook een gedifferentieerde premie gaan betalen voor zieke of arbeidsongeschikte werknemers zonder een vast dienstverband die na eindiging van hun dienstverband aanspraak maken op een uitkering op grond van de ZW of de Wet WIA, de zogenaamde vangnetters. De gedifferentieerde premie Werkhervattingskas voor het jaar 2014 wordt berekend op basis van gegevens over het jaar 2012. Het gaat daarbij om ZW- en
4 oktober 2012 toegezonden. Betrokkene heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van een nadere vraagstelling heeft betrokkene bij brief van 30 juni 2017 onbetwist gesteld dat zij ten tijde hier van belang wel eigenrisicodrager was voor de Ziektewet, maar geen eigenrisicodrager voor de zogenoemde flexmedewerkers, zoals werknemer. Pas sinds
1 januari 2014 heeft betrokkene voor de WIA-uitkeringen van haar flexmedewerkers de verhoging van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (premiecomponenten
WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen) betaald. Toen in oktober 2012 werknemer in aanmerking werd gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet WIA, was er nog geen sprake van negatieve gevolgen voor betrokkene inzake de te betalen gedifferentieerde WGA-premie. Uit wat in 4.2 is overwogen, volgt dat betrokkene destijds terecht geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 4 oktober 2012 wegens het ontbreken van een concreet belang en zij nu wel een belang heeft bij de beoordeling van haar gronden.