ECLI:NL:CRVB:2017:3274

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2017
Publicatiedatum
25 september 2017
Zaaknummer
16/1984 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA en de rol van deskundigenrapporten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die een WGA-uitkering ontving. De Raad oordeelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht was vastgesteld op 71,7%. Het deskundigenrapport, dat in opdracht van de rechtbank was opgesteld, werd als zorgvuldig en consistent beoordeeld. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar medische situatie niet juist was beoordeeld, met name dat er geen beperking op het aspect zitten was aangenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad oordeelde echter dat de argumenten van appellante onvoldoende waren om te twijfelen aan de conclusies van het deskundigenrapport. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de opmerkingen van de deskundige had verwerkt in de FML, en dat de geselecteerde functies in overeenstemming waren met de belastbaarheid van appellante. De Raad concludeerde dat de uitspraak van de rechtbank in strijd was met het beginsel van goede procesorde, omdat de uitspraak was gedaan door een andere rechter dan degene die de zaak in eerste instantie had behandeld. De Raad besloot de zaak zonder terugverwijzing af te doen en verklaarde het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante in hoger beroep.

Uitspraak

16/1984 WIA
Datum uitspraak: 22 september 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
9 februari 2016, 14/1106 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[derde belanghebbende] te [vestigingsplaats] (derde belanghebbende)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam A] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De [derde belanghebbende] (ex-werkgeefster) is als derde belanghebbende aangemerkt.
Desgevraagd heeft appellante te kennen gegeven geen toestemming te geven om haar medische gegevens aan de ex-werkgeefster ter kennis te brengen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door [naam A] en dr. D.C. Heijstek . Het Uwv heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen. Ook derde belanghebbende was niet vertegenwoordigd ter zitting.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 11 augustus 2017. Namens appellante is [naam A] verschenen, bijgestaan door dr. Heijstek . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadour. De derde belanghebbende was niet vertegenwoordigd ter zitting.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 25 april 2013 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 16 mei 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is vastgesteld op 52,76%. Bij besluit van 4 november 2013 heeft het Uwv de bezwaren van appellante ongegrond verklaard, en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 57,53%.
2.1.
De rechtbank heeft in de beschikbare medische gegevens aanleiding gezien
S. Groeneveld, verzekeringsarts, als deskundige te benoemen. Op 18 juli 2015 heeft de deskundige rapport uitgebracht. In reactie op het rapport van Groeneveld heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de opmerkingen van Groeneveld verwerkt in de aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 juli 2015. Het Uwv heeft aanleiding gezien bij besluit van 11 augustus 2015 (bestreden besluit) de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 16 mei 2013 vast te stellen op 71,7%.
2.2.
De rechtbank heeft overwogen dat volgens vaste rechtspraak het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel gevolgd wordt en dat geen feiten of omstandigheden aanwezig zijn die voldoende grond opleveren om van deze grond af te wijken. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, wat betreft de vertaling van de door Groeneveld genoemde items in de FML van 27 juli 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle door Groeneveld genoemde beperkingen overgenomen, met uitzondering van de wisselende diensten. In het aanvullende rapport van
9 september 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet waarom hij het door Groeneveld genoemde item wisselende werktijden niet heeft vertaald in de FML van
27 juli 2015. De rechtbank heeft op basis van deze nadere toelichting geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat dit een onjuiste vertaling is. Met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 augustus 2015, gelezen in samenhang met de laatste verzekeringsgeneeskundige rapportage van 27 juli 2015 is voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellante.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en door Groeneveld geen recht doet aan haar medische situatie. Ten onrechte is geen beperking op het aspect zitten aangenomen in de FML van
27 juli 2015. Indien er een beperking bij zitten zou worden opgenomen dan kunnen de geselecteerde functies niet standhouden en wordt appellante op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt. Omdat deze medische toestand al sedert mei 2011 voortduurt kan men spreken van duurzame problematiek en komt appellante in aanmerking voor een
IVA-uitkering. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een rapport van
dr. N. Kaymaz, psychiater, van 12 februari 2017 in geding gebracht.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad is van oordeel dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De uiteindelijk met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedane uitspraak is gedaan en ondertekend door een andere rechter dan de rechter die de zaak in eerste instantie ter zitting heeft behandeld. Nu partijen er voor het verlenen van toestemming tot het achterwege laten van de zitting niet over zijn geïnformeerd dat de uitspraak zal worden gedaan door een andere – opvolgende – rechter is de uitspraak tot stand gekomen in strijd met het beginsel van goede procesorde. De Raad wijst op zijn vaste rechtspraak, als blijkt uit de uitspraak van 27 september 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU3702.
4.2.
Nu de zaak naar het oordeel van de Raad geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft, zal hij de zaak zonder terugwijzing afdoen.
5.1.
Hetgeen partijen verdeeld houdt is of bij het bestreden besluit de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 16 mei 2013 terecht is vastgesteld op 71,7%.
5.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
5.3.
In artikel 5 van de Wet WIA – voor zover in dit verband van belang – is bepaald dat arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad dient dit artikel aldus uitgelegd te worden dat slechts sprake is van arbeidsongeschiktheid als een verzekerde op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten. Voorts is in die rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in bijzondere gevallen kan worden aangenomen dat aan laatstgenoemde eis is voldaan, ook al is niet geheel duidelijk aan welke ziekte of aan welk gebrek het onvermogen om arbeid te verrichten valt toe te schrijven. In die bijzondere gevallen geldt dan wel als (minimum) eis dat bij de (onafhankelijke) medische deskundigen een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren medisch gemotiveerde en verantwoorde opvatting bestaat dat de verzekerde als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is de desbetreffende arbeid te verrichten.
5.4.
Tevens geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. De rechtbank heeft aanleiding gezien een verzekeringsarts als deskundige te benoemen en heeft geoordeeld dat het door Groeneveld uitgebrachte deskundigenrapport blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek en inzichtelijk en consistent is. Naar aanleiding van wat in hoger beroep is aangevoerd wordt daar het volgende aan toegevoegd.
5.5.
Geconcludeerd wordt dat wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, onvoldoende is voor twijfel aan de juistheid van het gestelde in het rapport van Groeneveld. Groeneveld heeft bij zijn onderzoek de problemen van appellante met de zithouding in ogenschouw genomen en betrokken, een beperking op het punt zitten heeft hij echter niet gesteld. Naar aanleiding van het gestelde in het rapport van Groeneveld heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de opmerkingen van Groeneveld verwerkt in de FML van 27 juli 2015. Het gestelde in het rapport van Kaymaz bevestigt dat er geen aanleiding is tot meer beperkingen in de rubrieken 1 en 2 van de FML van 27 juli 2015. De Raad kent evenals de rechtbank beslissende betekenis toe aan de conclusies van de door de rechtbank benoemde deskundige. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden dan ook onderschreven. Van een bijzonder geval als bedoeld in 5.3 is geen sprake nu de deskundige noch de verzekeringsartsen tot een beperking op het item zitten komen. Voor een nader onderzoek door een (andere) deskundige bestaat geen aanleiding.
5.6.
De rechtbank is terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat appellante, met inachtneming van de voor haar gestelde beperkingen, in staat moet worden geacht de voor haar geselecteerde functies te verrichten. Met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 augustus 2015 heeft het Uwv dit voldoende onderbouwd.
6. Gelet op hetgeen is overwogen in 5.3 tot en met 5.6 dient het beroep gericht tegen het bestreden besluit ongegrond te worden verklaard.
7.1.
Er is aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de kosten van rechtsbijstand van appellante in hoger beroep. Deze worden begroot op € 1.237,50 wegens verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
7.2.
Appellante heeft verzocht om vergoeding van de kosten gemaakt door dr. Heijstek tot een totaal bedrag van € 1.813,80 (inclusief BTW) en tevens om vergoeding van de kosten voor het opstellen van de expertise door dr. N. Kaymaz, psychiater, tot een bedrag groot € 1.815,- (inclusief BTW). Er is geen aanleiding om het Uwv te veroordelen in deze kosten, aangezien het beroep tegen het besluit van 11 augustus 2015 ongegrond is.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 11 augustus 2015 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van
€ 1.237,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I.G.A.H. Toma

AB