ECLI:NL:CRVB:2017:3387
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.M.G. Hink
- M. ter Brugge
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op grond van niet gemelde op geld waardeerbare werkzaamheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante ontving sinds 29 augustus 2008 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een fraudemelding werd er een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand, waarbij bleek dat appellante op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht voor de eenmanszaak van haar partner, zonder dit te melden. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft daarop de bijstand van appellante met terugwerkende kracht ingetrokken en de kosten van bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 8.221,27. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij geen op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht en dat de intrekking en terugvordering onevenredig zijn. De Raad oordeelde echter dat appellante wel degelijk werkzaamheden had verricht die als op geld waardeerbaar konden worden aangemerkt, ongeacht of zij daar daadwerkelijk inkomsten uit had ontvangen. De Raad benadrukte dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door deze werkzaamheden niet te melden, wat een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand.
De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat zij recht had op bijstand en dat de intrekking en terugvordering terecht waren. De beroepsgrond van appellante dat de terugvordering onevenredig was, werd eveneens verworpen, omdat de wet geen ruimte biedt voor een belangenafweging in dit geval. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellante af.