ECLI:NL:CRVB:2017:3556
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet gemelde mede-eigendom van een woning
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellante, die sinds 25 april 2001 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die eerder het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had vernietigd. Het college had de bijstand van appellante met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat zij haar mede-eigendom van een woning niet had gemeld. De Raad stelt vast dat appellante sinds 22 juni 2004 mede-eigenaar was van een woning, maar geen melding had gemaakt van deze eigendom, wat in strijd is met haar inlichtingenverplichting. De Raad oordeelt dat het college terecht heeft geconcludeerd dat appellante beschikte over vermogen boven de voor haar geldende vrijlatingsgrens, en dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten van bijstand gerechtvaardigd zijn. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, ondanks haar claim dat zij niet kon beschikken over haar aandeel in de woning. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, voor zover deze is aangevochten, en wijst de gronden van appellante af.