ECLI:NL:CRVB:2017:3582

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
18 oktober 2017
Zaaknummer
15/7957 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WAO en de afwijzing van het verzoek om volledige arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die een WAO-uitkering ontvangt. Appellant had in 2003 recht gekregen op een WAO-uitkering, die in 2011 was herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Na een verzoek van appellant in 2013 om hem volledig arbeidsongeschikt te achten, heeft het Uwv dit verzoek afgewezen. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening van de arbeidsongeschiktheidsklasse rechtvaardigden. De Raad concludeert dat de medische en arbeidskundige onderzoeken door het Uwv zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de beperkingen van appellant zijn toegenomen, maar niet leiden tot een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigt deze uitspraak. Appellant heeft geen nieuwe argumenten aangedragen die de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv kunnen weerleggen. De Raad ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen en bevestigt de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

15/7957 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
1 december 2015, 15/2226 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2017. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is in 2003 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), in 2007 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Na in 2008 als productiemedewerker te hebben gewerkt heeft hij zich met ingang van 7 september 2009 ziek gemeld wegens psychische klachten.
1.2.
Bij herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft het Uwv bij besluit van 16 december 2011 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 26 mei 2011 herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Door de uitspraak van de Raad van 19 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2063, is die herziening onherroepelijk geworden.
1.3.
Op 16 december 2013 heeft appellant verzocht hem met terugwerkende kracht wegens een chronische psychotische stoornis volledig arbeidsongeschikt te achten dan wel hem wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid per 22 oktober 2013 of 27 november 2013 in aanmerking te brengen voor een volledige WAO-uitkering. Na onderzoek door een verzekeringsarts, die informatie heeft ingewonnen bij de huisarts en behandelend
GZ-psycholoog, en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 16 januari 2015 geweigerd terug te komen van het besluit van 16 december 2011. Bij besluit van 17 januari 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat het recht op een WAO-uitkering vanaf 19 november 2013 ongewijzigd wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Bij besluit van 21 april 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 16 en 17 januari 2015 ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 april 2015 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek verricht waarbij de psychische en fysieke klachten van appellant deugdelijk en kenbaar zijn beoordeeld en informatie van behandelaars van appellant is betrokken. Er is geen reden te veronderstellen dat bij de beoordeling aspecten in de gezondheid zijn gemist. Appellant is in verband met het gebruik van medicatie toegenomen beperkt geacht, voortvloeiend uit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor hij WAO-uitkering ontvangt. De rechtbank acht de medische belastbaarheid, weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 december 2014, door de verzekeringsartsen overtuigend gemotiveerd. Daarom wordt geen reden gezien een deskundige te benoemen. De rechtbank heeft evenmin reden gezien te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundige, dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij volledig arbeidsongeschikt is, zodat hem een volledige WAO-uitkering toekomt. Hij heeft opnieuw verzocht om een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het verzoek van appellant van 16 december 2013 strekt er allereerst toe dat het Uwv terugkomt van zijn besluit van 16 december 2011. Het Uwv heeft hierop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.2.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.3.
Ter ondersteuning van zijn verzoek van 16 december 2013 heeft appellant aangevoerd dat hij kampt met een psychotische stoornis die inmiddels chronisch is geworden. Dit kan niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid, als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, aangezien wat is aangevoerd geen betrekking heeft op de datum
16 december 2011. Het Uwv mocht het verzoek van appellant van 16 december 2013 dan ook afwijzen met verwijzing naar zijn besluit van 16 december 2011. In wat appellant heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre evident onredelijk is.
4.4.
Naar aanleiding van het verzoek van 16 december 2013 heeft het Uwv bij afzonderlijk besluit van 17 januari 2015 vastgesteld dat appellant ongewijzigd voor 25 tot 35% arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
4.5.
Het Uwv heeft zich na medisch en arbeidskundig onderzoek gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de beperkingen van appellant weliswaar zijn toegenomen, maar dat die toename niet resulteert in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse. De rechtbank heeft dat standpunt gevolgd.
4.6.
In hoger beroep heeft appellant volstaan met een vrijwel letterlijke herhaling van de gronden van beroep. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak deze gronden gemotiveerd besproken en geoordeeld dat die gronden niet slagen. Appellant heeft niet beargumenteerd waarom hij de overwegingen van de rechtbank, zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak niet juist acht, noch heeft hij nadere stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij ten tijde hier van belang meer of anders beperkt is dan is opgenomen in de FML. Gelet hierop wordt evenmin als de rechtbank aanleiding gezien voor het inschakelen van een deskundige. Het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven dat appellant met zijn beperkingen de geselecteerde functies kan vervullen. De rechtbank heeft het beroep terecht ongegrond verklaard. Het hoger beroep slaagt niet.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en F.M.S. Requisizione en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) G.J. van Gendt

AB