ECLI:NL:CRVB:2017:3604

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
19 oktober 2017
Zaaknummer
16/939 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op IVA-uitkering per 9 augustus 2012 na vernietiging Uwv-besluit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van het Uwv. De appellante, een B.V., had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv van 25 juli 2014, waarin het bezwaar van een ex-werknemer ongegrond werd verklaard. De ex-werknemer had per 9 augustus 2012 een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet WIA ontvangen, maar het Uwv had geen IVA-uitkering toegekend, omdat er volgens hen op dat moment nog geen sprake was van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid.

De Raad oordeelde dat er geen deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden had plaatsgevonden. Er was geen verschil aangetoond tussen de situatie op 9 augustus en die op 22 december 2012, toen de werknemer wel een IVA-uitkering kreeg. De Raad verwierp het standpunt van het Uwv en concludeerde dat de werknemer per 9 augustus 2012 recht had op een IVA-uitkering. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam werd vernietigd, evenals het besluit van het Uwv. De Raad heeft zelf in de zaak voorzien en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.765,94 bedragen.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de feiten en omstandigheden bij het vaststellen van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak voor het Uwv om een deugdelijke onderbouwing te geven voor hun besluiten.

Uitspraak

16.939 WIA

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 december 2015, 14/5667 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante B.V.] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.P.M. van Zijl, advocaat, hoger beroep ingesteld en een rapport van medisch adviseur J.M.W.N. Derks overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2017. Voor appellante is verschenen mr. Van Zijl. Het Uwv heeft zich wegens bedrijfsorganisatorische problemen niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 19 juni 2012 heeft het Uwv aan [naam ex-werknemer], ex-werknemer van appellante (werknemer), per 9 augustus 2012 een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%.
1.2.
Bij besluit van 25 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante daartegen ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er op 9 augustus 2012 een meer dan geringe kans op verbetering was, zodat het Uwv terecht geen IVA-uitkering aan de werknemer heeft toegekend.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de situatie op 22 december 2012, met ingang van welke datum aan werknemer een IVA-uitkering is toegekend, niet verschilde van de situatie op 9 augustus 2012. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij verwezen naar het rapport van Derks van 24 maart 2016. Deze heeft onder meer gesteld dat er geen informatie is waaruit kan blijken dat pas na 9 augustus maar vóór 22 december 2012 stagnatie in de behandeling en het herstel van werknemer was opgetreden.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.2.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, geoordeeld dat blijkens de wetsgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 24 juli 2014 en 23 juli 2015 beschreven dat er op 9 augustus 2012 nog behandelmogelijkheden waren. Werknemer stond toen op de wachtlijst voor behandeling. Op voorhand was niet te stellen dat de behandelovereenkomst van februari 2012 geen kans van slagen zou hebben. Op 22 december 2012 was sprake van ernstige psychische klachten, waarvoor langdurige en intensieve therapie nodig was, terwijl er ook nog sprake was van stagnatie in behandeling en herstel.
4.4.
De Raad volgt het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet. Noch uit de behandelovereenkomst, noch uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt concreet op welke punten verbetering van de belastbaarheid van werknemer voor arbeid zou kunnen optreden. De behandelovereenkomst is daarop niet gericht. Dat werknemer op
9 augustus 2012 nog op de wachtlijst stond, blijkt evenmin uit het dossier; er heeft rond die tijd geen medisch onderzoek plaatsgevonden. Voorts blijkt niet uit het dossier dat de stagnatie in de behandeling en het herstel pas na 9 augustus 2012 is opgetreden. Een deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij werknemer aan de orde zijn, heeft dus niet plaatsgevonden. Van enig verschil tussen de situatie op 9 augustus en die op 22 december 2012 is niet gebleken.
4.5.
Uit het vorenstaande volgt dat het standpunt van het Uwv dat op 9 augustus 2012 nog geen sprake was van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid, geen stand kan houden. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd, evenals de aangevallen uitspraak waarbij dat besluit in stand is gelaten. Er is aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de Raad zal bepalen dat werknemer per 9 augustus 2012 recht heeft op een IVA-uitkering.
5. Het Uwv zal worden veroordeeld in de proceskosten van appellante. Deze worden begroot op € 495,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 990,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. De kosten van medisch adviseur Derks worden vergoed tot een bedrag van
€ 280,94 (1 ½ uur in beroep en ½ uur in hoger beroep, is 2 uur x € 116,09 en 21% btw). Totaal € 1.765,94.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 25 juli 2014;
- bepaalt dat werknemer ingaande 9 augustus 2012 recht heeft op een IVA-uitkering;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 25 juli 2014;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.765,94;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 831,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en R.E. Bakker en
F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van W. Ebbinge als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

AB