ECLI:NL:CRVB:2017:3635

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2017
Publicatiedatum
23 oktober 2017
Zaaknummer
15/8376 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het recht op ziekengeld werd afgewezen. Appellant, die als verkeersregelaar en beveiliger werkte, meldde zich ziek op 26 december 2013 met rugklachten, later gevolgd door knie- en psychische klachten. Zijn dienstverband eindigde op 1 april 2014. Het Uwv kende appellant ziekengeld toe, maar concludeerde later dat hij in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, waardoor het recht op ziekengeld verviel. Appellant betwistte deze conclusie en voerde aan dat zijn psychische en fysieke klachten onvoldoende waren meegewogen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de door het Uwv aangenomen beperkingen juist waren. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunten, maar de Raad voor de Rechtspraak bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek adequaat was en dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren. De uitspraak concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen recht op schadevergoeding bestaat.

Uitspraak

15/8376 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 november 2015, 15/3914 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (Duitsland) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.A.J.M. Niederer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. J.P. Geertsema heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld en nadere stukken ingediend, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2017. Voor appellant is verschenen mr. Geertsema. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als verkeersregelaar en beveiliger voor 40 uur per week, toen hij zich op 26 december 2013 voor dit werk ziek heeft gemeld met rugklachten. Later zijn hier knie- en psychische klachten bijgekomen. Zijn dienstverband is op 1 april 2014 geëindigd. Bij besluit van 10 april 2014 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 2 april 2014 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsarts medisch onderzoek verricht en daarvan verslag gedaan, neergelegd in een rapport van 9 oktober 2014. De verzekeringsarts is uitgegaan van de diagnoses radiculopathie, gonarthrose en spanningsklachten. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant ongeschikt is voor de maatgevende arbeid van verkeersregelaar en beveiliger, maar tevens vastgesteld dat hij benutbare mogelijkheden heeft voor het verrichten van arbeid. De voor appellant geldende beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 oktober 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant meer dan zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 15 december 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 26 januari 2015 (datum in geding) geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij op 25 december 2014 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Naar aanleiding van het tegen dit besluit gerichte bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv dossierstudie verricht, appellant tijdens de hoorzitting psychisch onderzocht en informatie opgevraagd bij de huisarts en de appellant behandelend psycholoog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is, zo komt naar voren uit haar rapport van 1 mei 2015, uitgegaan van een depressieve stoornis, deels reactief op financiële problemen, lage rugklachten, (deels) veroorzaakt door leeftijdsconforme degeneratieve veranderingen en rechter knieklachten, die na behandeling goed zijn hersteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat appellant niet voldoet aan de criteria in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten voor het aannemen van geen benutbare mogelijkheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om de FML op een aantal beoordelingspunten aan te passen. Voor het overige heeft zij het oordeel van de verzekeringsarts onderschreven. Op basis van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde FML van 1 mei 2015 heeft een nader arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. In overeenstemming met de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv bij besluit van 18 mei 2015 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, kort samengevat, geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen aan te nemen dan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen beperkingen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de gegevens/omstandigheden zoals deze blijken uit de door appellant in bezwaar en beroep ingebrachte stukken. Appellant lijdt aan chronische vermoeidheid, uitputting, futloosheid, slapeloosheid en chronische pijnen in rug, nek en schouders. Daarnaast is sprake van psychische klachten zoals geheugenverlies, depressiviteit, gevoel van onzekerheid en paniekaanvallen. De geselecteerde functies dienen in ploegen- of nachtdienst te worden verricht en er is sprake van seriematig werk in hoog tempo. Dit verhoudt zich volgens appellant niet met genoemde klachten. Voorts is er volgens appellant ten onrechte vanuit gegaan dat appellant geen beperking heeft ten aanzien van probleemoplossen. Deze constatering staat volgens appellant in schril contrast met de brief van 23 april 2015 van appellants huisarts, waarin wordt gerept over ernstige depressieve klachten. Verwezen wordt voorts naar de in beroep overgelegde ongedateerde brief van appellants huisarts, waarin staat dat de klachten van psychogene aard van appellant nauwelijks door de verzekeringsartsen zijn meegenomen in het oordeel van de psychische gesteldheid van appellant. Appellant betwist ook het oordeel van de rechtbank dat de geselecteerde functies voor hem geschikt zijn. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een rapport van “Ambulante Reha Geilenkirchen” van 10 december 2015 ingediend.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920). Op grond van artikel 19aa, tweede lid, van de ZW bestaat recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de voor appellant uiteindelijk in de FML van 1 mei 2015 opgenomen beperkingen voor het verrichten van arbeid. Het Uwv kan ook worden gevolgd in zijn standpunt dat het in hoger beroep ingediende rapport van “Ambulante Reha Geilenkirchen” van 10 december 2015 geen betrekking heeft op de datum in geding en ook overigens geen aanleiding geeft tot het innemen van een andere positie in hoger beroep.
4.3.
Ook het oordeel van de rechtbank dat appellant, uitgaande van de voor hem vastgestelde belastbaarheid, geschikt moet worden geacht tot het verrichten van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van expeditie-/magazijnmedewerker, wikkelaar/samensteller van elektronische apparatuur en industrieel productiemedewerker, wordt onderschreven. Verwezen wordt naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 12 december 2014, het Resultaat functiebeoordeling en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 mei 2015, waarin voldoende is gemotiveerd dat deze functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dat betekent dat er geen grond is voor de door appellant verzochte schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over een na te betalen uitkering.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AB