ECLI:NL:CRVB:2017:3708

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
15/5817 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op Wet WIA-uitkering en medische beoordeling door Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de appellant, die als werkvoorbereider heeft gewerkt, geen recht op een Wet WIA-uitkering is toegekend. De appellant is op 9 november 2012 uitgevallen met lichamelijke en psychische klachten en heeft op 1 augustus 2014 een uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft vastgesteld dat de appellant op 7 november 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en heeft zijn aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het Uwv onderschreven en het beroep van de appellant ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij meer beperkt was dan het Uwv heeft aangenomen, en heeft hij medische informatie overgelegd van zijn behandelend psycholoog en huisarts. Het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd en gesteld dat er voldoende rekening is gehouden met de klachten van de appellant. De Raad heeft de zorgvuldigheid van de besluitvorming door het Uwv beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsartsen op zorgvuldige wijze hun medisch onderzoek hebben verricht. De Raad heeft de argumenten van de appellant, waaronder het verzoek om een medisch deskundige in te schakelen, niet overtuigend geacht.

De Raad heeft vastgesteld dat de beperkingen van de appellant niet zijn onderschat en dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het hoger beroep van de appellant afgewezen. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/5817 WIA
Datum uitspraak: 20 oktober 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 juli 2015, 15/238 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.U.J. Hopman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hopman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.M.G. Nieuwburg.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Naar aanleiding van vragen van de Raad heeft het Uwv nadere stukken ingebracht.
Met toestemming van partijen is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als werkvoorbereider. Op 9 november 2012 is hij vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet uitgevallen met lichamelijke en psychische klachten. Op 1 augustus 2014 heeft hij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 22 september 2014 vastgesteld dat voor appellant, gegeven de uitkomsten van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, met ingang van
7 november 2014 geen recht is ontstaan op een Wet WIA-uitkering, daar hij op laatstgenoemde datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 19 december 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 22 september 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat uit de overgelegde medische informatie blijkt dat hij op de datum in geding meer beperkt was dan de verzekeringsartsen van het Uwv hebben aangenomen. Hij heeft gewezen op de in beroep ingebrachte informatie van zijn behandelend psycholoog drs. H.E. Patterer van 23 maart 2015 en de informatie van de huisarts van 1 mei 2015. Appellant heeft, onder verwijzing naar een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212 (Korošec), verzocht om een medisch deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd dat in voldoende mate rekening is gehouden met de klachten van appellant. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.
Naar aanleiding van vragen van de Raad heeft het Uwv in hoger beroep een nader rapport van 23 maart 2017 ingebracht, waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat voor het aannemen van een urenbeperking in verband met het bezoek van appellant aan de behandelend psycholoog.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Tussen partijen is in geschil de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 7 november 2014.
4.2.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, heeft de Raad de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Het beroep van appellant op het arrest Korošec is aanleiding te oordelen over de in die uitspraak onderscheiden stappen.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsartsen op voldoende zorgvuldige wijze hun medisch onderzoek hebben verricht wordt gedeeld. De primaire verzekeringsarts heeft appellant gezien en heeft kennis genomen van de in het dossier aanwezige stukken, waaronder informatie van de behandelend psycholoog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant lichamelijk onderzocht en heeft de informatie uit de behandelend sector bij de beoordeling betrokken. Voor wat betreft de zorgvuldigheid van het onderzoek wordt in overweging genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van
27 januari 2015, 22 april 2015 en 16 juni 2015 heeft gereageerd op de door appellant naar voren gebrachte gronden en de ingebrachte informatie uit de behandelend sector. In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 23 maart 2017 gereageerd op vragen van de Raad.
Stap 2: equality of arms
4.4.
Er is geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn psychische en lichamelijke beperkingen heeft onderschat. Appellant heeft in de procedure bij de rechtbank gebruik gemaakt van de mogelijkheid om nadere stukken in te dienen. Hij heeft informatie uit de behandelend sector ingebracht, waaronder informatie van de behandelend psycholoog, informatie van de huisarts en een medicatieoverzicht. In hoger beroep heeft appellant naar deze stukken verwezen. De door de behandelend psycholoog gestelde diagnose was bij de verzekeringsartsen bekend en is voor de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van appellant uitgangspunt geweest.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
4.5.
Het oordeel van de rechtbank dat de beperkingen van appellant niet zijn onderschat, is juist. De primaire arts heeft informatie van de behandelend sector, waaronder een brief van
16 juli 2013 van behandelend psycholoog Patterer, meegenomen in zijn beoordeling. Hij heeft in zijn rapport van 1 september 2014 vermeld dat appellant in verband met chronische spanningsklachten is aangewezen op een voorspelbare werksituatie, zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen. Daarnaast is appellant aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is. Deze beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
1 september 2014. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze beperkingen onderschreven in zijn rapport van 11 december 2014. Hij heeft in beroep in een rapport van 22 april 2015 gereageerd op de argumenten die appellant bij de behandeling ter zitting bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nader toegelicht dat tegen samenwerken geen bezwaar bestaat en dat van persoonlijk risico in verband met het gebruik van medicijnen geen sprake is
.Verder heeft deze verzekeringsarts vastgesteld dat appellant niet wordt behandeld voor eczeem en dat een allergisch eczeem niet is gebleken. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat een duurbeperking niet aan de orde is, aangezien er geen sprake is van een ernstige aandoening die leidt tot een verminderd energetisch vermogen dan wel verminderde beschikbaarheid voor arbeid vanwege tijdsbeslag door therapie. Van een preventieve indicatie is evenmin sprake. In een nader rapport van 16 juni 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de door appellant ingebrachte informatie, waaronder een brief van 23 maart 2015 van behandelend psycholoog Patterer, informatie van de huisarts en een medicatieoverzicht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconstateerd dat ten aanzien van de genoemde stofallergie geen nadere medische gegevens zijn ingebracht. In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van vragen van de Raad in een rapport van 23 maart 2017 nader toegelicht dat in het wekelijks bezoek van appellant aan de behandelend psycholoog geen reden is gelegen om een urenbeperking aan te nemen. Het totaal aantal beschikbare uren was niet minder dan acht en er zijn geen aanwijzingen dat de behandeling op andere dagen en momenten ernstig van invloed was. Verder zijn er geen aanwijzingen dat appellant uitsluitend op de door de behandelaar aangegeven behandelmomenten behandeld kon worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende toegelicht dat er geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen. Er bestaat geen aanleiding het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
4.6.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. Het oordeel van de rechtbank dat uitgaande van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid de geschiktheid van de functies in voldoende mate is aangetoond, wordt eveneens onderschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 15 december 2014 en 29 april 2015 inzichtelijk en toereikend gemotiveerd waarom appellant in staat moet worden geacht de voorbeeldfuncties te vervullen.
4.7.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) G.J. van Gendt

TM