ECLI:NL:CRVB:2017:3754

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2017
Publicatiedatum
1 november 2017
Zaaknummer
17/1358 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning elektrische rolstoel op grond van de Wmo

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college ongegrond heeft verklaard. Appellante had op 6 april 2011 een aanvraag ingediend voor een elektrische rolstoel op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college heeft op 5 augustus 2011 een besluit genomen waarin het de rolstoel aan appellante toekent. Appellante stelde het college in gebreke wegens het uitblijven van een beslissing en was van mening dat het besluit niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt, omdat er geen wijziging in haar rechtspositie zou zijn opgetreden. De rechtbank oordeelde echter dat het besluit wel degelijk op rechtsgevolg was gericht en dat appellante bezwaar kon maken tegen de inhoud van het besluit. Het college had tijdig beslist, binnen de termijn van twee weken na de ingebrekestelling, waardoor er geen dwangsommen verschuldigd waren. Het hoger beroep van appellante slaagde niet, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

17.1358 WMO

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 januari 2017, 15/6076 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Helmond (college)
Datum uitspraak: 1 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Obers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2017. Namens appellante is mr. Obers verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V. Routheut.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 6 april 2011 een vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aangevraagd in de vorm van een elektrische rolstoel.
1.2.
Bij e-mail van 27 juli 2011 heeft appellante het college in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag.
1.3.
Op 5 augustus 2011 heeft het college een elektrische rolstoel aan appellante toegekend. In dit besluit is verder vermeld dat de rolstoel zal worden geselecteerd aan de hand van een programma van eisen, dat in verband hiermee de ergotherapeut op 4 augustus 2011 een huisbezoek heeft gebracht en dat haar verslag binnenkort wordt verwacht.
1.4.
Op 26 september 2011 heeft appellante beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van 5 augustus 2011 op rechtsgevolg is gericht en vatbaar is voor bezwaar. Hiermee voldoet dit besluit aan de eisen die de wet daaraan stelt. Het college heeft met dit besluit binnen de in de ingebrekestelling aangezegde hersteltermijn van twee weken beslist en heeft dus tijdig een besluit genomen. Het college is daarom geen dwangsommen verschuldigd.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat het besluit van 5 augustus 2011 niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat met dit besluit geen wijziging in het recht heeft plaatsgevonden en omdat enkel is vastgesteld dat appellante onder de Wmo viel. Feitelijk bezien kreeg appellante met dit besluit nog niet de beschikking over een elektrische rolstoel. Dit is pas later gebeurd. Het college heeft dan ook niet tijdig, binnen twee weken na de ingebrekestelling, op de aanvraag beslist en is daarom dwangsommen verschuldigd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het besluit van 5 augustus 2011 is aan te merken als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Anders dan appellante heeft aangevoerd, brengt dit besluit een wijziging aan in de rechtspositie van appellante. Met dit besluit heeft het college immers beslist op de aanspraken van appellante op grond van de Wmo en is aan haar een elektrische rolstoel toegekend. Het besluit is daarmee op rechtsgevolg gericht. Dit brengt mee dat appellante, voor zover zij het niet eens is met de inhoud van het besluit, hiertegen bezwaar kan maken, wat zij ook heeft gedaan. Zoals de rechtbank verder met juistheid heeft overwogen, heeft het college met dit besluit tijdig beslist, dat wil zeggen binnen twee weken nadat het in gebreke is gesteld, waardoor het college geen dwangsommen is verschuldigd. Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevallen, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2017.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) H. Achtot

AB