ECLI:NL:CRVB:2017:3824

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2017
Publicatiedatum
3 november 2017
Zaaknummer
15/5761 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing WIA-uitkering en medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 13 augustus 2015 oordeelde dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering. Appellant was op 7 december 2011 uitgevallen voor zijn werk als klantadviseur bij ABN AMRO Bank vanwege rugklachten. Het Uwv had op 5 december 2013 zijn aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde dat het Uwv afdoende had gemotiveerd dat de belasting op duwen en trekken in de functie van procesoperator de belastbaarheid van appellant niet overschreed. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn beperkingen waren onderschat en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er sprake was van zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank dat er geen grond voor twijfel was aan het standpunt van de verzekeringsarts dat een medische urenbeperking niet noodzakelijk was. De informatie die appellant in hoger beroep had ingediend, bood geen nieuwe inzichten die de eerdere beoordelingen konden weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de eerdere oordelen van de rechtbank bevestigden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 november 2017.

Uitspraak

15/5761 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 augustus 2015, 14/3620 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 november 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2017. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is op 7 december 2011 uitgevallen voor zijn werk als klantadviseur bij de
ABN AMRO Bank voor 24 uur per week, wegens rugklachten. Bij besluit van 5 december 2013 heeft het Uwv afwijzend beslist op de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Hiertoe heeft het Uwv overwogen dat voor appellant met ingang van 31 januari 2014 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij beslissing op bezwaar van 5 mei 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
Bij tussenuitspraak van 29 april 2015 heeft de rechtbank overwogen dat de beroepsgrond van appellant dat een urenbeperking aangewezen was, niet medisch onderbouwd is. De mislukte re-integratiepogingen zagen op re-integratie in zijn oude functie, die niet geschikt voor hem was. Daarom vormt het mislukken van deze re-integratie geen bewijs dat hij niet fulltime kon werken in passend werk. Nu het rapport van Reade van 24 juli 2012 niet ziet op de datum in geding van 31 januari 2014 en bovendien appellant destijds nog werkzaam was in zijn eigen (ongeschikte) functie, vormt dit rapport evenmin grond voor het aannemen van een urenbeperking. Met het medicijngebruik van appellant is rekening gehouden door beperkingen ten aanzien van persoonlijk risico, deadlines/productiepieken en hoog handelingstempo aan te nemen. Appellant voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan de in de geselecteerde functies gestelde diploma-eisen van VMBO-Theoretische Leerweg (TL) en MBO 3-niveau, gelet op zijn MAVO-diploma, diploma Vapro B en Nibé-opleiding. Door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is afdoende gemotiveerd dat de zitbelasting in de functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Echter, in de functie procesoperator dient incidenteel 15 kgf te worden geduwd/getrokken bij het openen en afsluiten van de afsluiters. Op dit punt acht de rechtbank de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet voldoende, omdat niet blijkt wat deze taak precies inhoudt en hoe vaak dit per dag voorkomt. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde motiveringsgebrek te herstellen.
2.2.
Bij einduitspraak van 13 augustus 2015 heeft de rechtbank, na ontvangst van het nadere rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 mei 2015 en de reactie van appellant hierop, geoordeeld dat door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overtuigend is gemotiveerd dat de duw- en trekkracht die nodig is voor uitoefening van de functie van procesoperator de belastbaarheid van appellant niet te boven gaat. Hierbij is naar het oordeel van de rechtbank terecht uitgegaan van de functieomschrijving van het door het Uwv gehanteerde CBBS-systeem en is de door appellant overgelegde andersluidende functiebeschrijving niet aan de orde, omdat volgens vaste jurisprudentie van de Raad van de juistheid van de gegevens van het CBBS-systeem moet worden uitgegaan. De rechtbank heeft het beroep vervolgens ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat bij de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn beperkingen zijn onderschat, met name ten aanzien van concentratie, zitten en de urenomvang. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij informatie van zijn huisarts (e-mail van juni 2015), revalidatiearts M.P. Pont, werkzaam bij Reade, gedateerd 9 september 2015 en
J.E. Steenhuisen, anesthesist-pijnspecialist, gedateerd 10 februari 2014, ingediend. Verder heeft hij aangevoerd dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn wegens belasting ten aanzien van deadlines/piekbelasting en vanwege opleidings- en diploma-eisen. Ter zitting heeft hij te kennen gegeven dat hij zich erbij neer heeft gelegd dat het Uwv ABN AMRO geen loonsanctie meer kon opleggen omdat de termijn daartoe was verstreken, maar dat het Uwv heeft erkend dat ABN AMRO onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Daardoor heeft appellant schade geleden in de vorm van korting op zijn loon en door hem gemaakte kosten wegens inschakeling van een advocaat.
3.2.
Het Uwv heeft bij verweer het ingenomen standpunt gehandhaafd. Verder heeft het Uwv te kennen gegeven dat aan appellant inmiddels met ingang van 1 augustus 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering is toegekend wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft appellant gewezen op de mogelijkheid om een verzoek tot schadevergoeding in te indienen bij het Uwv wegens gederfde loondoorbetaling en niet-opgebouwde pensioenpremie over de periode van de (niet opgelegde) loonsanctie en daarmee samenhangende kortere duur van de loongerelateerde WGA-uitkering.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Het geding in hoger beroep is beperkt tot de medische en arbeidskundige beoordeling van het Uwv ten aanzien van de datum in geding, 31 januari 2014. Voor zover de gronden van het hoger beroep zien op de toekenning van de WGA-uitkering per 1 augustus 2015 en de schade die appellant stelt te hebben geleden doordat het Uwv ten onrechte geen loonsanctie heeft opgelegd, vallen deze buiten de omvang van het geding in hoger beroep.
4.3.
Er is sprake geweest van zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen. Beiden hebben lichamelijk en psychisch onderzoek verricht bij appellant en rekening gehouden met de beschikbare informatie van de behandelende sector. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat er geen grond voor twijfel is aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een medische urenbeperking niet noodzakelijk is en dat met het medicijngebruik van appellant afdoende rekening is gehouden in de FML van
24 maart 2014. De overwegingen van de rechtbank op dit punt worden volledig onderschreven. Met de psychische klachten van appellant is rekening gehouden door beperkingen aan te nemen ten aanzien van deadlines en hoog handelingstempo. Bovendien is in de FML een beperking aangenomen op zitten tot ongeveer een uur achtereen, zo nodig gedurende maximaal 8 uur per werkdag. Ook op lopen en staan zijn (lichte) beperkingen aangenomen, waarmee is tegemoet gekomen aan de noodzaak van afwisseling van houding. De door appellant in hoger beroep ingediende medische informatie doet hieraan niet af. De informatie van revalidatiearts Pont ziet niet op de datum in geding en de informatie van anesthesioloog Steenhuisen was destijds bekend en is meegewogen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De e-mail van de huisarts geeft evenmin aanwijzingen voor het standpunt dat de beperkingen van appellant op de datum in geding zijn onderschat.
4.4.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen, onder verwijzing naar de rechtspraak van de Raad op dit punt, dat uitgegaan dient te worden van de juistheid van de gegevens van het Claimbeoordeling- en Borgingssysteem (CBBS), dat door het Uwv wordt gebruikt bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn de functies van transportplanner, telefonist/receptionist en procesoperator geselecteerd. Uit de uitdraaien Resultaat functiebeoordeling blijkt dat geen sprake is van deadlines/produktiepieken in deze functies. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat met het nadere rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 mei 2015 afdoende is gemotiveerd dat de belasting op duwen/trekken in de functie van procesoperator de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Voor de functie transportplanner is een diploma MBO niveau 3 vereist, voor de functie van telefonist/receptionist diploma
VMBO-TL en voor de functie van procesoperator een diploma MBO niveau 3, richting Techniek. Appellant voldoet hieraan nu hij een MAVO-diploma (vergelijkbaar met
VMBO-TL) heeft behaald evenals een diploma Vapro Operator B (technische vakopleiding op MBO niveau 3).
4.5.
Gelet op de overwegingen 4.2 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet.
4.6.
Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en R.E. Bakker en
F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van W.A.M. Ebbinge als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

NW