ECLI:NL:CRVB:2017:3833

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2017
Publicatiedatum
3 november 2017
Zaaknummer
17/4638 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerdere uitspraak inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft verzoekster, die sinds 23 september 2010 in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 mei 2015. Dit verzoek is gedaan op basis van nieuwe feiten die zouden aantonen dat verzoekster vanaf 17 februari 2015 recht heeft op een IVA-uitkering. De Raad heeft vastgesteld dat de situatie van verzoekster inmiddels is veranderd ten opzichte van de eerdere uitspraak, maar oordeelt dat de eerdere uitspraak niet berust op een onjuist feitelijk uitgangspunt. De Raad heeft overwogen dat de beperkingen van verzoekster ten gevolge van chronische osteomyelitis en heupklachten zijn vastgesteld, maar dat er op de datum in geding nog steeds functies waren te selecteren. De Raad heeft geconcludeerd dat de nieuwe informatie niet voldoende is om de eerdere uitspraak te herzien, en heeft het verzoek om herziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, met M.D.F. de Moor als griffier, en is openbaar uitgesproken op 1 november 2017.

Uitspraak

17/4638 WIA
Datum uitspraak: 1 november 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 1 mei 2015, 13/1064 WIA
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft J.E. Eshuis verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 1 mei 2015, 13/1064 WIA.
Het Uwv heeft op dat verzoek een reactie gegeven.
Partijen hebben overeenkomst artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gemeld geen gebruik te maken van het recht ter zitting te worden gehoord, verder is bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft verzoekster met ingang van 23 september 2010 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij 100% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 2 januari 2012 heeft het Uwv verzoekster bericht dat de hoogte van haar uitkering niet wijzigt. Tegen dit besluit heeft verzoekster een bezwaarschrift ingediend, omdat zij meent in aanmerking te komen voor een IVA-uitkering. Bij de beslissing op bezwaar van 31 mei 2012 heeft het Uwv het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank Noord-Nederland heeft bij uitspraak van 17 januari 2013, 12/1648, het door verzoekster ingestelde beroep tegen het besluit van 31 mei 2012 ongegrond verklaard. In deze uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht en op goede gronden verzoekster met ingang van 2 december 2011 niet in aanmerking heeft gebracht voor een IVA-uitkering.
1.3.
Bij de uitspraak waarvan herziening is verzocht, gepubliceerd onder ECLI:NL:CRVB:2015:1449, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
2. Verzoekster heeft verzocht om herziening van de uitspraak van 1 mei 2015 op de grond dat het Uwv bij besluit van 17 mei 2017 heeft vastgesteld dat zij vanaf 17 februari 2015 recht heeft op een IVA-uitkering. Daartoe acht verzoekster redengevend dat in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 2 december 2016 die heeft geleid tot de aanspraak op een
IVA-uitkering per 17 februari 2015 minder beperkingen zijn aangenomen dan in de FML van 2 december 2011. Verder acht verzoekster van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn aan het besluit van 17 mei 2017 ten grondslag gelegde rapport van
25 april 2017 heeft gesteld: “Bij nalezen van het dossier blijkt in verband met een IVA-claim in 2013 een fictieve FML te zijn opgemaakt met slechts meenemen van de klachten ten gevolge van de bijholteproblematiek, pijn en vermoeidheid door de chronische botontsteking die speelt.” Geconcludeerd moet volgens verzoekster daarom worden dat in de uitspraak waarvan herziening is verzocht is uitgegaan van onjuiste veronderstellingen.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:119 Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Het is vaste rechtspraak van de Raad dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening alleen kan worden toegepast indien aangelegenheden van feitelijke aard naar voren zijn gekomen. Het dient er niet toe om een hernieuwde discussie te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te redresseren. Slechts aangelegenheden van feitelijke aard kunnen tot herziening leiden (zie de uitspraken van de Raad van
3 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AN7982 en van 23 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1360).
3.3.
In de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht heeft de Raad vastgesteld dat bij verzoekster sprake is van zowel beperkingen ten gevolge van chronische osteomyelitis als van beperkingen ten gevolge van heupklachten. De Raad heeft overwogen dat onomstreden is dat de beperkingen ten gevolge van de chronische osteomyelitis blijvend zijn. De Raad heeft zich verder verenigd met de conclusie van het Uwv dat voor appellante ondanks de chronische osteomyelitis, uitgaande van de medische situatie van appellante op de datum in geding, nog functies zijn te selecteren waaruit een resterende verdiencapaciteit blijkt. In de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht heeft de Raad het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven dat in de aanwezige medische gegevens van rond de datum in geding een redelijke kans bestaat voor verbetering van de belastbaarheid van appellante naar aanleiding van haar heupklachten en dat ook uit de brief van de behandelend orthopedisch chirurg van 14 december 2011, zijnde slechts twaalf dagen na de datum in geding, niet naar voren komt dat er geen kans op verbetering van de heupfunctie bestaat.
3.4.
Aan het besluit van 17 mei 2017 ligt het standpunt ten grondslag dat er voor appellante, ondanks dat geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden (er is een FML opgemaakt), geen functies meer zijn te selecteren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 25 april 2017 gesteld dat de te verwachten verbetering van de heupfunctie niet dermate gunstig was als in 2013 werd weergegeven door de bezwaarverzekeringsarts omdat er inmiddels enkele jaren problemen bestaan met de belasting van de heupen. In het rapport van 7 december 2016 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze onder meer te kennen gegeven dat verzoekster forse klachten houdt waardoor er sprake is van een beperkte mobiliteit en dat een verbetering van de functionele mogelijkheden is uitgesloten.
3.5.
Uit 3.3 en 3.4 volgt dat inmiddels sprake is van een andere situatie dan op
2 december 2011 aan de orde was, toen er nog, ondanks de chronische osteomyelitis, functies te selecteren waren en er nog wel een redelijke kans op verbetering van de heupfunctie bestond, wat ook zijn bevestiging vindt in het gegeven dat in november 2014 nog een heupoperatie heeft plaatsgevonden en tot februari 2015 het herstel goed liep. De conclusie moet zijn dat niet kan worden gezegd dat de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt.
3.6.
Het verzoek om herziening moet op grond van wat hiervoor is overwogen worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) M.D.F. de Moor

SS