ECLI:NL:CRVB:2017:3971
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en toetsing aan zorgvuldigheid van medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die een Ziektewet-uitkering ontving, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn uitkering per 23 mei 2014 terecht was beëindigd. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de appellant. De appellant had zich in 2014 ziek gemeld met knieklachten en het Uwv had vastgesteld dat hij per 3 januari 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen van het Uwv een gedegen onderzoek hadden uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de appellant belemmeringen had ondervonden bij het onderbouwen van zijn standpunt. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant in staat was om de functies van snackbereider en samensteller kunststof- en rubberindustrie te vervullen, ondanks zijn knieklachten. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling van het Uwv zorgvuldig was en dat er geen sprake was van een gebrek aan equality of arms. De uitspraak van de Raad bevestigt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming door het Uwv en de rol van medische deskundigheid in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.