ECLI:NL:CRVB:2017:3981

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2017
Publicatiedatum
16 november 2017
Zaaknummer
17/2278 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van functie en ijkfunctie in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De appellant, die werkzaam is in een functie die door het college is gewaardeerd op salarisschaal 9, betwistte de juistheid van deze waardering en de keuze van de ijkfunctie. De Raad had eerder, op 22 september 2016, geoordeeld dat de functiebeschrijving en waardering van de functie van appellant niet correct waren en dat er een herwaardering moest plaatsvinden. Het college heeft daarop een nieuwe functiebeschrijving opgesteld en de waardering opnieuw vastgesteld op salarisschaal 9. Appellant heeft in beroep aangevoerd dat de gekozen ijkfunctie onjuist is en dat hij in een hogere salarisschaal ingepast had moeten worden. De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de toetsing van functiewaarderingen terughoudend is en dat de gekozen waardering niet onhoudbaar mag zijn. De Raad concludeert dat appellant niet heeft aangetoond dat de gekozen ijkfunctie onjuist is en dat de waardering op salarisschaal 9 stand kan houden. Het beroep van appellant wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

17/2278 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 14 februari 2017, kenmerk BSD_PPZ/2015.165 (bestreden besluit)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 16 november 2017
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak van 22 september 2016, 15/4925 AW, (ECLI:NL:CRVB:2016:3526 en TAR 2016/201), heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 juli 2015, 14/10957, vernietigd en met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat tegen het door het college nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Bij het bestreden besluit heeft het college een geactualiseerde functiebeschrijving gemaakt, de waardering vastgesteld op salarisschaal 9 en de functie ingepast in de functiefamilie Uitvoering met als generiek profiel [profiel].
Namens appellant heeft mr. S. Bakker beroep ingesteld. Appellant heeft aanvullende gronden ingediend.
Het college heeft een verweerschrift en een aanvulling daarop ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2017. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Ameziane en L. Stift.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de uitspraak van 22 september 2016. Hij volstaat met het volgende.
1.2.
Ten behoeve van de inpassing van de functies binnen de gemeente Den Haag in nieuwe generieke functieprofielen is voor appellant bij besluit van 1 december 2013 de geactualiseerde beschrijving van zijn functie van [naam functie] vastgesteld en gewaardeerd. Bij besluit van 17 juli 2014 heeft het college overeenkomstig zijn voornemen de functie van [naam functie] ingepast in de functiefamilie Uitvoering, met als generiek functieprofiel [profiel], gewaardeerd in salarisschaal 9. Het college heeft het verzoek van appellant om functieonderhoud afgewezen bij besluit van 25 augustus 2014. Bij besluit van 5 november 2014 heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 17 juli 2014 en 25 augustus 2014 ongegrond verklaard. De Raad heeft bij zijn uitspraak van 22 september 2016 - voor zover thans van belang - geoordeeld dat de mandatering van taken en bevoegdheden aan de [naam functie], die had plaatsgevonden na het besluit van 1 december 2013, had moeten leiden tot een nadere actualisering van de functiebeschrijving en een herwaardering van de functie. Omdat die actualisering en herwaardering achterwege waren gebleven kon het inpassingsbesluit niet in stand blijven. Het besluit van 5 november 2014 is vernietigd met de opdracht aan het college om een nieuw besluit op de bezwaren van appellant te nemen.
1.3.
Het college heeft een aangepaste functiebeschrijving gemaakt, waarin appellant zich kon vinden. Met toepassing van de Regeling functiewaardering 2008 heeft een externe functiewaarderingsdeskundige drie ijkfuncties uitgekozen en de [naam functie] van gelijk niveau geacht als de ijkfunctie [naam ijkfunctie] (salarisschaal 9). Als Hoofdgroep van de gemeentelijke karakteristieken wees hij
groep IV en als Niveaugroep IVd aan. Indeling in salarisschaal 9 was gerechtvaardigd. Bij het bestreden besluit heeft het college de aangepaste functiebeschrijving vastgesteld, de waardering bepaald op salarisschaal 9 en de functie ingepast in de functiefamilie Uitvoering met als generiek functieprofiel [profiel].
2. Het beroep van appellant is gericht tegen de waardering van de functie van [naam functie] op salarisschaal 9 en het op grond daarvan toegekende functieprofiel. Hij meent dat de van toepassing geachte ijkfunctie [naam ijkfunctie] onjuist is en dat de Beroepsmedewerker met salarisschaal 10 de juiste ijkfunctie is. Hij had aldus ingepast moeten worden in functieprofiel Expert Uitvoering B.
3. De Raad komt, gelet op de door appellant aangevoerde gronden, tot de volgende beoordeling.
3.1.
Appellant voert aan dat het college geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van
22 september 2016, omdat de mandatering van taken en bevoegdheden bij de functiewaardering niet als zodanig is meegewogen. Het college heeft erkend dat het mandaat als zodanig niet als apart wegingsaspect is gehanteerd. De reden daarvoor ligt in de omstandigheid dat mandaat in het systeem van de gemeente Den Haag geen organiek wegingsaspect is en mandaat ook in de Regeling functiewaardering 2008 geen wegingsaspect was. Vanwege bezwaren bij het college tegen de introductie van mandaat als wegingsaspect is bij de waardering van de functie van [naam functie] de door het mandaat toegekende beslissingsvrijheid betrokken. Appellant heeft ter zitting erkend dat beslissingsvrijheid ongeveer de vertaling vormt van het hem toegekende mandaat. De Raad is van oordeel dat het college, gelet op het bestaande functiewaarderingssysteem, op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van 22 september 2016 door bij de functiewaardering te betrekken dat appellant binnen zijn mandaat over beslissingsvrijheid beschikte. De hoger beroepsgrond slaagt dus niet.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 13 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2732) is de rechterlijke toetsing bij functiewaardering terughoudend. De rechter moet beoordelen of de waardering op voldoende gronden berust. Dit betekent dat de bestreden waardering niet in stand kan blijven als deze onhoudbaar is. Daarvoor is ontoereikend dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
3.2.1.
In verband met de stelling van appellant dat het college niet de juiste ijkfunctie heeft gehanteerd, stelt de Raad vast dat over de keuze van de ijkfuncties in de aanwijzingen bij de indelingsmotivering wordt geadviseerd om functies te kiezen, waarbij van één of meer taakonderdelen kan worden gezegd: lichter, even zwaar, zwaarder. Hierbij moet dan begonnen worden bij de taakonderdelen die de functie typeren en bij voorkeur bij dezelfde functiecategorie.
3.2.2.
Gelet op de terughoudende toets en de tamelijk globale aanwijzingen voor de keuze van de ijkfuncties kunnen de beroepsgronden van appellant niet tot het door hem gewenste resultaat leiden. Niet is gebleken dat de functie van [naam functie], zoals door appellant aangevoerd, substantieel zwaarder is door de aanwezigheid van hogere eisen aan de zelfstandigheid en een breder takenpakket dan de functie [naam ijkfunctie]. In de indelingsmotivering vermeldt de deskundige een vergelijkbare zelfstandigheid bij deze ijkfunctie. Hij noemt bij deze functie ook een wat breder en gevarieerder takenpakket door de bijdrage aan de administratieve organisatie van de afdeling. Ter zitting is gebleken dat appellant kan terugvallen op zijn leidinggevende bij gevoelige zaken en dat hij voor beslissingen die kosten meebrengen instemming van de budgethouder nodig heeft. In geval van complexe vakinhoudelijke vraagstukken kan appellant niet terugvallen op zijn leidinggevende, maar wel op de Dienst Juridische Zaken. Dat appellant mede door zijn lange ervaring en wellicht mede door zijn door het college erkende deskundigheid de Dienst Juridische Zaken nog nimmer heeft geraadpleegd, is niet van betekenis voor de waardering van de functie. Het college heeft ter zitting erkend dat de werkzaamheden van de Beroepsmedewerker gelijkenis hebben met de werkzaamheden van de [naam functie]. Bij de keuze voor de ijkfunctie is met name acht geslagen op het in de uitspraak van 22 september 2016 genoemde mandaat van appellant. De beslissingsvrijheid komt beter tot uitdrukking in de functie van [naam ijkfunctie] dan in die van de Beroepsmedewerker. Het college meent dat de Beroepsmedewerker ook als ijkfunctie had kunnen worden gekozen, maar acht de [naam ijkfunctie] zeker niet onjuist. Omdat appellant er niet in geslaagd is om aannemelijk te maken dat de [naam ijkfunctie] een onjuiste ijkfunctie is en de verdedigbaarheid van een andere waardering, wat in dit geval betekent een andere ijkfunctie, geen grond is om de gekozen waardering onhoudbaar te achten, kan de waardering van de functie op salarisschaal 9 stand houden.
3.3.
Appellant heeft tegen de inpassing in het generieke functieprofiel geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd. Bespreking van de inpassing kan daarom achterwege blijven.
3.4.
Het beroep tegen het bestreden besluit zal ongegrond verklaard worden.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en J.N.A. Bootsma en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2017.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) C.A.E. Bon

HD