1.4.Bij besluit van 1 mei 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 augustus 2015 (bestreden besluit 2) heeft het college, voor zover hier van belang, de over de periode van
11 mei 2014 tot en met 31 juli 2014 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van
€ 3.838,61 en de aan appellant verleende bijzondere bijstand (lees: langdurigheidstoeslag) tot een bedrag van € 187,- van appellant teruggevorderd. Tevens heeft het college daarbij aan appellant een boete opgelegd van € 2.634,16, op de grond dat hij de inlichtingenverplichting heeft geschonden door de handel in hennep niet aan het college te melden.
2. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover de hoogte van de kostenvergoeding is vastgesteld op € 245,- en zelf in de zaak voorzien door de kosten van het bezwaar vast te stellen op
€ 490,-, waarbij de rechtbank is uitgegaan van twee proceshandelingen (2 punten) en een wegingsfactor 0,5. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover dat ziet op de opgelegde boete en de terugvordering van de bijzondere bijstand (lees: langdurigheidstoeslag) en het besluit van 1 mei 2015 in zoverre herroepen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd, voor zover daarbij de intrekking en de terugvordering van de algemene bijstand in stand zijn gebleven en de kosten van bezwaar zijn vastgesteld op € 490,-.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Aangevallen uitspraak 14.1. Het college heeft de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. Dat betekent dat hier ter beoordeling voorligt de periode van 11 mei 2014 tot en met 18 november 2014.