ECLI:NL:CRVB:2017:4

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2017
Publicatiedatum
4 januari 2017
Zaaknummer
14/7083 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning van financiële tegemoetkoming voor woningaanpassing op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant met betrekking tot de toekenning van een financiële tegemoetkoming voor woningaanpassing op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Betrokkene, die ernstige locomotore beperkingen ondervindt, heeft een aanvraag ingediend voor een traplift en aanpassingen aan zijn woning. Het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende heeft in eerste instantie een bedrag van € 14.743,29 toegekend voor de aanpassing, maar betrokkene heeft bezwaar gemaakt omdat hij van mening is dat de traplift niet voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2012.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er voldoende gegevens zijn om zelf in de zaak te voorzien. De Raad heeft geconcludeerd dat de mogelijkheid van een traplift aan de buitenzijde van de trap niet adequaat is onderzocht en dat de specifieke situatie van betrokkene niet in aanmerking is genomen. De Raad heeft de eerdere besluiten van het college vernietigd en zelf in de zaak voorzien door een financiële tegemoetkoming van € 64.946,75 toe te kennen, gebaseerd op een kostenindicatie van Chambers Consultancy.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de medische en praktische situatie van de aanvrager bij het toekennen van voorzieningen op basis van de Wmo. De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, aangezien er voldoende informatie beschikbaar was om tot een definitieve beslissing te komen.

Uitspraak

14/7083 WMO, 15/8107 WMO
Datum uitspraak: 4 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
18 november 2014, 14/145 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende (college)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. N.J. Brouwer een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2016. Namens appellant zijn verschenen mr. M.C.L. Walta, drs. P.M.J. Jacobs-Tobben en ir. A.M.M. van Bree. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote [naam echtgenote] en mr. Brouwer. Partijen hebben op de zitting gemeld dat zij onder voorbehoud hebben afgesproken dat het college aan betrokkene een bedrag van € 40.000,- vergoedt.
Daarop heeft het college in een brief van 15 maart 2016 bericht niet akkoord te gaan met de voorlopige afspraak. In zijn brief van 29 april 2016 heeft het college toegelicht een uitspraak van de Raad te wensen.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2016. Namens het college zijn verschenen mr. Walta en drs. Jacobs. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote en mr. A. Stegmeijer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van het volgende.
1.1.
Betrokkene heeft op 29 december 2011 bij een aanvraag op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ingediend voor een woningaanpassing, namelijk het realiseren van een slaap- en badkamer op de begane grond. Aanleiding tot de aanvraag is dat bij betrokkene vanwege een bacteriële infectie de heupprothese is verwijderd, met nog ongewisse prognose over het verdere verloop.
1.2.
Op verzoek van het college heeft Chambers Consultancy (Chambers) op 11 april 2012 schetsen ingezonden en een kostenindicatie gegeven, uitkomende op een bedrag van
€ 64.946,75 (inclusief BTW).
1.3.
Vervolgens heeft dr. P.J. Beks van Trompetter & Van Eeden op 27 april 2012 een sociaal-medisch advies uitgebracht. Deze arts heeft gemeld dat betrokkene ernstig locomotoir beperkt is. Het traplopen zal beperkt blijven, ook als terugplaatsing van de heupprothese mogelijk is.
1.4.
Chambers heeft op 11 juni 2012 het college gerapporteerd dat uit het rapport van Trompetter & Van Eeden niet blijkt dat betrokkene geheel rolstoelafhankelijk is en dat een trapliftinstallatie met aanpassing van de natte cel op de eerste etage adequaat is.
1.5.
Otto Ooms B.V. (Otto Ooms) heeft op verzoek van het college op 1 juni 2012 een offerte uitgebracht voor de levering van een traplift voor de som van € 6.777,05. In de offerte heeft Otto Ooms opgemerkt dat de trap moeilijker beloopbaar zal zijn na montage van de lift en dat de doorgang onder de trap naar de tweede verdieping te krap is voor een lift aan de spilzijde.
1.6.
Op 8 juni 2012 heeft de vertrouwenspersoon Wmo van de gemeente Heeze-Leende, arts Th.J.G. Dekkers (Dekkers), een huisbezoek afgelegd bij betrokkene. Dekkers schrijft in zijn advies van 12 juni 2012 onder meer:
“(…) Essentieel is of er een traplift geplaatst kan worden die adequaat de beperkingen opvangt. De huidige wenteltrap zit heel ongelukkig pal achter de voordeur. De liftstoel zal de voordeur belangrijk blokkeren als hij beneden staat. Wordt deze stoel op de onderste trede geplaatst dan blokkeert de stoel de trap, zodanig dat je er niet langs kunt staan, wat mij noodzakelijk lijkt om in de liftstoel plaats te nemen. Dit kan dus niet! De liftstoel zal boven op de overloop de doorgang belangrijk beperken, zowel voor mevrouw als meneer bewegingsbelemmerend. (…) Duidelijk is echter dat een eventuele traplift voor zowel mevrouw als meneer ernstig beperkend is voor hun functionele mogelijkheden en in geval van een calamiteit zoals brand absoluut onveilig en onverantwoord. Dat kan dus niet. (…)”.
1.7.
In een besluit van 25 juni 2012 heeft het college betrokkene een woningaanpassing toegekend in de vorm van een financiële tegemoetkoming tot een hoogte van € 14.743,29 (inclusief BTW) voor het aanbrengen van een traplift en het aanpassen van de badkamer. Betrokkene heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. In het bezwaar heeft betrokkene onder meer aangevoerd dat het aanbrengen van een traplift strijdigheid oplevert met het Bouwbesluit.
1.8.
In zijn mail van 5 september 2012 schrijft Dekkers:
“(…) Er zijn twee aandachtspunten:
- Het li been mag niet belast worden, echt niet, ook niet met een hakverhoging. In tegendeel, dat is een kunstfout. Hij kan dus niet lopen, slechts zich verplaatsen over korte afstand, hinkend met behulp van twee krukken. Kan vanuit zijn bed in de huiskamer naar de trap hinken.- De trap/traplift. De liftstoel komt bij hun type trap pal achter de voordeur m.i. zo ongelukkig te staan dat hij de transitie van op 1 been staan en dan gaan zitten niet kan maken. Tevens boven op de kleine overloop evenmin de transitie kan maken naar opstaan en met zijn krukken weg hinken. De krukken moeten dus ook meegenomen worden; d.w.z. geen vrije handen (…)”.
1.9.
Op verzoek van het college heeft de arts F.P. Koning-van den Berg van Saparoea (Koning) van Trompetter & Van Eeden nogmaals geadviseerd. In haar rapport van
29 oktober 2012 schrijft Koning onder meer dat betrokkene niet in staat is veilig trap te lopen en dat de prognose niet met zekerheid is te zeggen. Niet duidelijk is of een nieuwe heup geplaatst kan worden en ook niet duidelijk is hoe de beperkingen zullen zijn na een hersteloperatie. Wel is het mogelijk dat de heupfunctie, met name het buigen van het been in de heup, beperkt wordt. Bij betrokkenes echtgenote is sprake van een neurologische stoornis in het onderbeen, waardoor zij een verminderde controle en kracht heeft met name wat betreft het heffen van de rechter voet. Traplopen is voor haar met steun goed mogelijk. Koning heeft geadviseerd dat een traplift een adequate oplossing is, waarbij betrokkene boven en beneden moet beschikken over elleboogkrukken en/of een looprek. In haar mail van 18 november 2012 heeft Koning het advies aangevuld. Hierin heeft zij vermeld:
“(…) De “lastigste” optie zou kunnen zijn dat de heup t.z.t. vastgezet wordt. Indien deze behandelwijze gekozen wordt dan is er immers een probleem met het zitten op een gewone stoel, omdat de heup onvoldoende gebogen kan worden. In een dergelijke situatie volstaat een normale zitting niet, maar biedt een arthrodese-zitting een oplossing en blijft de traplift dus een goede oplossing (…)”.
1.10.
Op verzoek van het college heeft ThyssenKrupp op 11 december 2012 een offerte uitgebracht voor de levering van een traplift. In de offerte staat onder meer:
“(…)De traplift is als volgt samengesteld:- Aan de buitenzijde van de trap is het technische mogelijk om een traplift te plaatsen, echter de stoel die geparkeerd zou moeten worden op de trap is lastig te passeren waardoor onveilige situaties ontstaan.- De rails is daarom aan de binnenzijde van de trap voorzien om er voor te zorgen dat de leuning kan blijven zitten en de brede kant van de trap beloopbaar blijft.- De huidige trapleuning blijft zitten. Dit betekent dat, mevrouw [naam echtgenote] + andere trapgebruikers, met gebruikmaking van de leuning, zo veilig als mogelijk (in de gegeven situatie) na de plaatsing van de rail naar boven en beneden kunnen, over een trap die aan de buitenzijde geheel vrij van obstakels is.(…)
Bijzonderheden
(…)- Gezien de beperking van mevrouw [naam echtgenote] , aan haar been, kan in mijn ogen een traplift aan de buitenzijde van deze wenteltrap niet volstaan. De ruimte (doorgang + aantrede) die overblijft, om de traplift stoel op de trap te passeren, is dusdanig beperkt dat een ieder hier problemen mee kan krijgen.- De rail staat ca 200 mm uit de spilpaal. De trapbreedte is momenteel ca. 850 mm. De vrije ruimte die overblijft na het monteren van de traplift is ca. 650 mm. Let op, dit is een indicatie (…)”
1.11.
Op 17 december 2012 heeft de behandelend orthopedisch chirurg van betrokkene, drs. J. Geurts (Geurts), beschreven dat het voor te stellen traject met betrekking tot betrokkene is – kort weergegeven – dat eerst de kweken moeten worden afgewacht en dat bij een gunstig verloop een re-implantatie wordt voorgesteld. Verder heeft Geurts geschreven:
“(…) Huidige situatie is dusdanig dat patiënt geen flexie tot 90 graden kan bereiken in de heup en ook progressieve verzwakking/verkorting van de bovenbeenmusculatuur (quadriceps + hamstrings) ondervindt. Oplossing met traplift zoals ze nu voorgesteld wordt is m.i. geen haalbare kaart. Ten eerste is flexie in de heup suboptimaal en ten tweede blijft het probleem van transfer boven- en onderaan de trap (…)”.
1.12.
Op 5 maart 2013 heeft Koning op de brief van Geurts gereageerd. Zij heeft geschreven dat er medisch gezien geen nieuwe gezichtspunten zijn. Het is niet zeker of de operatieve behandeling zal of kan worden gekozen. Als de huidige situatie wordt behouden zal betrokkene worden verwezen naar een revalidatiearts om de zelfredzaamheid te verbeteren. Om het uiteindelijk noodzakelijke voorzieningenniveau in de woning te bepalen zou het beter zijn de resultaten van revalidatiebehandeling af te wachten.
1.13.
Het college heeft in een besluit van 4 december 2013 het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard. Daaraan ligt ten grondslag dat er sprake is van een zogenaamde gelijkwaardige oplossing als bedoeld in het Bouwbesluit 2012. Daarom kan het besluit van 25 juni 2012 in stand blijven. Betrokkene heeft tegen het besluit van 4 december 2013 beroep ingediend bij de rechtbank.
1.14.
Het college heeft in een besluit van 24 juni 2014 aan betrokkene meegedeeld het besluit van 25 juni 2012 te herzien, in die zin dat aan betrokkene een bedrag van € 14.743,29 (inclusief BTW) wordt toegekend, bedoeld om aan te wenden voor een beperkingen compenserende woonvoorziening, bijvoorbeeld het realiseren van een aanbouw.
2. De rechtbank heeft betrokkenes beroep mede gericht geacht tegen het besluit van
24 juni 2014, dat de rechtbank aanmerkt als een nieuw besluit op bezwaar. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 4 december 2013 niet-ontvankelijk verklaard wegens vervallen procesbelang. Verder heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
24 juni 2014 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar neemt. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat een trapliftinstallatie aan de buitenzijde van de trap in beginsel strijdig is met de daarop toepasselijke bepalingen uit het Bouwbesluit 2012. Het college heeft een onvoldoende motivering gegeven op de vervolgens voorliggende vraag of er sprake is van een gelijkwaardige oplossing in de zin van artikel 1.3 van het Bouwbesluit 2012.
3. Het college heeft ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank op 27 januari 2015 een nieuw besluit op bezwaar genomen. Daarin heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan ligt primair ten grondslag dat het aanbrengen van een traplift niet gezien kan worden als het bouwen van een bouwwerk en subsidiair dat er sprake is van een gelijkwaardige oplossing als bedoeld in het Bouwbesluit 2012. In het besluit heeft het college verder meegedeeld dat hij aan betrokkene een extra bedrag van € 1.525,- wil verstrekken om de mogelijkheid te bieden de traplift aan de spilzijde aan te brengen, zodat er voor betrokkenes echtgenote bij het belopen van de trap niets verandert.
4. Het college heeft gemotiveerd hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Betrokkene heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1.
Om te beginnen stelt de Raad vast dat de rechtbank het geding heeft toegespitst op (de interpretatie van) het Bouwbesluit 2012. Gelet op het samenstel van feiten komt de Raad echter op andere gronden dan de rechtbank tot de conclusie dat het besluit van 24 juni 2014 moet worden vernietigd.
5.2.
Uit de gedingstukken en het verhandelde op de zitting is komen vast te staan dat betrokkene problemen ondervindt bij de flexie in zijn heup. Daarover is door het college gesteld dat een arthrodese-zitting een oplossing kan bieden. Deze mogelijke oplossing heeft het college echter in de werkelijke situatie van betrokkenes woning niet nader onderzocht.
5.3.
Verder blijkt uit de offerte van ThyssenKrupp van 11 december 2012 dat een traplift aan de buitenzijde van de trap wel technisch mogelijk is, maar dat de stoel die geparkeerd zou moeten worden op de trap lastig is te passeren waardoor onveilige situaties ontstaan. Volgens ThyssenKrupp kan gezien de beperkingen van betrokkenes echtgenote aan haar been een traplift aan de buitenzijde van de wenteltrap niet volstaan. De ruimte die overblijft, om de trapliftstoel op de trap te passeren, is dusdanig beperkt dat een ieder hier problemen mee kan krijgen. Desgevraagd hebben de gemachtigden van het college op de zitting toegelicht dat het college gelet hierop in het besluit van 27 januari 2015 aan betrokkene heeft meegedeeld een extra bedrag van € 1.525,- te verstrekken voor het aanbrengen van de traplift aan de spilzijde. Verder hebben de gemachtigden van het college desgevraagd toegelicht dat daarmee de optie van een traplift aan de buitenzijde is komen te vervallen. Hiermee is komen vast te staan dat het aanbrengen van een dergelijke traplift tot aan 27 januari 2015 ten onrechte ten grondslag heeft gelegen aan de besluitvorming van het college en daarmee aan de beoordeling door de rechtbank.
5.4.
Ten slotte heeft betrokkene meerdere keren aandacht gevraagd voor het feit dat hij niet in staat is onder- en bovenaan de trap de transfers te maken, vanwege een combinatie van zijn medische gesteldheid en de geringe bewegingsruimte die er boven en beneden aan de trap is. In haar advies van 29 oktober 2012 heeft Koning weliswaar na onderzoek geadviseerd dat een traplift een adequate oplossing is, waarbij betrokkene boven en beneden moet beschikken over elleboogkrukken en/of een looprek, maar niet blijkt uit dit onderzoek dat Koning daarbij de specifieke situatie in de woning van betrokkene heeft betrokken. Koning is ook niet op huisbezoek geweest bij betrokkene. Daarentegen schrijft Dekkers in zijn brief van 5 september 2012 na zijn huisbezoek in betrokkenes woning onder meer dat betrokkene vanwege de beperkte bewegingsruimte boven- en onderaan de trap, de transfers niet kan maken. Hiermee onderstreept Dekkers nog eens wat hij heeft verwoord in zijn brief van
12 juni 2012, waarin hij schrijft dat een traplift, gegeven de (woon)situatie van betrokkene en zijn echtgenote, niet mogelijk is. De bevindingen van Dekkers worden ondersteund door de verklaring van 17 december 2012 van Geurts, die de oplossing van de traplift geen haalbare kaart noemt onder meer vanwege het probleem van de transfers boven- en onderaan de trap.
5.5.
De rechtbank heeft het vorenstaande niet onderkend. Daarmee samenhangend heeft de rechtbank niet onderkend dat het geschil definitief kan worden beslecht en heeft zij ten onrechte bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Er zijn voldoende gegevens om zelf in de zaak te voorzien. Omwille van de duidelijkheid zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen, met uitzondering van de beslissing van de rechtbank over de proceskosten en haar beslissing om het beroep tegen het besluit van 4 december 2013
niet-ontvankelijk te verklaren. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal de Raad alsnog zelf in de zaak voorzien. De Raad voorziet er in dat het college aan betrokkene een woonvoorziening toekent bestaande uit een financiële tegemoetkoming van € 64.946,75. Dit bedrag is gebaseerd op de overigens niet betwiste kostenindicatie van Chambers in het advies van 11 april 2012.
5.6.
Wat hiervoor is overwogen, houdt in dat ook het bestreden besluit van 27 januari 2015 voor vernietiging in aanmerking komt.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep, omdat het hoger beroep van het college heeft geleid tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak met uitzondering van de beslissing van de rechtbank over de proceskosten en haar beslissing om het beroep tegen het besluit van 4 december 2013 niet-ontvankelijk te verklaren;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 24 juni 2014 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 27 januari 2015 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • voorziet zelf in de zaak zoals aangegeven in rechtsoverweging 5.5;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover het betrekking heeft op haar beslissingen over de proceskosten en over het besluit van 4 december 2013.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2017.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) A.M.C. de Vries

NK