ECLI:NL:CRVB:2017:408

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 februari 2017
Publicatiedatum
3 februari 2017
Zaaknummer
15/5756 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de schending van artikel 7:2 van de Awb in het kader van een WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die als loodsmedewerker werkte, had zich ziek gemeld vanwege buik- en darmklachten en psychische problematiek. Na een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv vastgesteld dat appellant beperkingen had, maar hem niet geschikt geacht voor een uitkering. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard omdat hij niet was verschenen op de hoorzitting. De rechtbank oordeelde dat het Uwv artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had geschonden door appellant niet in de gelegenheid te stellen zijn bezwaren toe te lichten. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de schending van artikel 7:2 van de Awb terecht was vastgesteld en dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit terecht in stand had gelaten. Appellant had zijn standpunt niet met medische gegevens onderbouwd, waardoor de overwegingen van de rechtbank volledig werden onderschreven. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten.

Uitspraak

15/5756 WIA
Datum uitspraak: 3 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
17 juli 2015, 15/2348 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Th. van Hemert, advocaat, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 24 november 2015 heeft hij zich als gemachtigde teruggetrokken.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2016. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als loodsmedewerker voor 40 uur per week. Op
8 oktober 2012 heeft hij zich vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ziek gemeld wegens buik- en darmklachten, alsmede psychische problematiek. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft de verzekeringsarts na een medisch onderzoek, waarbij kennis is genomen van informatie van de behandelend GZ-psycholoog van 15 augustus 2014en van de longarts van 28 juli 2014, vastgesteld dat voor appellant beperkingen bestaan voor het vervullen van arbeid. Deze zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 september 2014. De arbeidsdeskundige heeft appellant geschikt geacht voor het vervullen van passende functies, op grond waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 17,8%. Bij besluit van 16 september 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 19 oktober 2014 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA is ontstaan.
1.2.
In bezwaar heeft appellant te kennen gegeven dat hij zich – kort gezegd – vanwege zijn lichamelijke en psychische beperkingen niet in staat acht te werken. Na onderzoeken door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv het bezwaar bij besluit van 19 februari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. In beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn bezwaar is afgewezen omdat hij niet is verschenen op de hoorzitting. Appellant stelt dat noch hij noch zijn begeleider een uitnodiging voor de hoorzitting heeft ontvangen en meent dat hij hierdoor zijn bezwaar niet kenbaar heeft kunnen maken. Verder heeft appellant aangevoerd dat het Uwv ten onrechte is voorbijgegaan aan de visie van zijn behandelend arts.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv de uitnodiging voor de hoorzitting naar het oude adres van appellant heeft gestuurd en het bestreden besluit naar het nieuwe adres. De reden hiervan was volgens het Uwv kennelijk gelegen in het te laat intern registreren van de adreswijziging. Het Uwv heeft volgens de rechtbank artikel 7:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschonden, door appellant
– voorafgaand aan het toezenden van het bestreden besluit – niet eerst in de gelegenheid te stellen de bezwaren in een hoorzitting toe te lichten. De rechtbank ziet hierin reden om het bestreden besluit te vernietigen. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit heeft de rechtbank in stand gelaten en in dat verband overwogen dat geen aanleiding bestaat om het verzekeringsgeneeskundige oordeel op inhoudelijke gronden voor onjuist te houden. Appellant heeft volgens de rechtbank geen medische gegevens in geding gebracht op grond waarvan twijfel is ontstaan aan de juistheid van het verzekeringsgeneeskundig oordeel. Ook de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank bevestigd.
4. Namens appellant is in hoger beroep het standpunt in beroep in essentie herhaald.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
Met verwijzing naar zijn rechtspraak, waaronder de uitspraak van 1 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2520, wordt geoordeeld dat de rechtbank met juistheid heeft vastgesteld dat sprake is geweest van schending van artikel 7:2 van de Awb doordat het Uwv appellant niet alsnog in de gelegenheid heeft gesteld zijn bezwaren in een hoorzitting toe te lichten en dat de rechtbank op grond daarvan het bestreden besluit terecht heeft vernietigd.
5.3.
De vraag of in de aangevallen uitspraak de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit terecht in stand zijn gelaten wordt bevestigend beantwoord. Voor zover appellant zich niet met het inhoudelijke oordeel van de rechtbank over de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit kan verenigen, heeft appellant zijn standpunt ter zake niet met medische gegevens onderbouwd. Niet gebleken is dat de overwegingen van de rechtbank ter zake onjuist zijn. Deze worden volledig onderschreven.
5.4.
De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover aangevochten.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2017.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) J.W.L. van der Loo

SS