ECLI:NL:CRVB:2017:4110
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar inzake persoonsgebonden budget
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar door het Zorgkantoor. Appellant, vertegenwoordigd door zijn moeder, had een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen, maar verzuimde tijdig verantwoording af te leggen over de besteding van dit budget. Het Zorgkantoor had het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. De rechtbank Noord-Nederland had deze beslissing bevestigd, waarbij werd overwogen dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, ondanks de moeilijke omstandigheden waarin de moeder van appellant zich bevond na het overlijden van haar partner.
Appellant stelde in hoger beroep dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat de administratie voor het pgb in beslag was genomen na het overlijden van zijn moeder's partner. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat, hoewel de situatie moeilijk was, er geen bewijs was dat het onmogelijk was om tijdig bezwaar te maken. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Zorgkantoor terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad wees ook op de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die betrekking heeft op de aansprakelijkheid van minderjarige budgethouders, maar concludeerde dat deze bescherming niet van toepassing was op de vaststelling van het pgb of het terugvorderingsbesluit.
De uitspraak werd gedaan door M.F. Wagner, met S.L. Alves als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 29 november 2017.